ECLI:NL:RBDHA:2018:5135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
NL18.2594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en toekenning reguliere verblijfsvergunningen op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot kwetsbare minderheidsgroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1987, heeft op 7 november 2017 een asielaanvraag ingediend, waarbij zij aanvoert dat zij Irak heeft verlaten vanwege bedreigingen door een man genaamd [persoon 2] en vanwege haar christelijke geloofsovertuiging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 30 januari 2018 afgewezen, omdat het asielrelaas ongeloofwaardig werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij op 1 maart 2018 en 17 april 2018 is gehoord. Tijdens de zittingen is het asielrelaas van eiseres kritisch beoordeeld, waarbij de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid het asielrelaas ongeloofwaardig heeft kunnen achten. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij persoonlijk een risico loopt op schending van haar rechten als gevolg van haar geloofsovertuiging.

Daarnaast heeft de staatssecretaris in een aanvullend besluit van 12 maart 2018 aan eiseres en haar minderjarige kinderen reguliere verblijfsvergunningen verleend, geldig tot 21 augustus 2018, op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres is het niet eens met de duur van deze vergunningen en stelt dat haar kwetsbare positie onvoldoende is meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris de vergunningen op juiste gronden heeft verleend, waarbij een belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, zowel ten aanzien van de afwijzing van de asielaanvraag als de toekenning van de reguliere verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

mede namens haar twee minderjarige kinderen
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 2015, en
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2017
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft op 6 februari 2018 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1].
De behandeling ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend besluit te nemen ten aanzien van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Bij aanvullend besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder te kennen gegeven dat aan eiseres en haar minderjarige kinderen reguliere verblijfsvergunningen zullen worden verstrekt, geldig tot 21 augustus 2018. Eiseres heeft bij brief van 6 april 2018 op dit aanvullende besluit gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 17 april 2018. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De echtgenoot van eiseres was aanwezig, evenals de tolk, de heer O. Al Othmann.
Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft op 7 november 2017 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Irak op 20 maart 2014 om twee redenen heeft verlaten. Ten eerste wilde zij graag bij haar man zijn, die kort na hun kerkelijk huwelijk op 8 oktober 2012 naar Nederland is gereisd met zijn familie. De tweede en directe aanleiding voor het vertrek van eiseres uit Irak was de obsessie van een andere man voor haar. Deze man, een moslim genaamd [persoon 2], had een hoge positie bij de overheid en wilde met eiseres trouwen, ondanks het feit dat zij al getrouwd was en niet met [persoon 2] wilde trouwen. Na het vertrek van eiseres uit Irak heeft [persoon 2] haar broers en zussen
lastiggevallen, waardoor zij uiteindelijk ook zijn verhuisd. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat zij ook problemen heeft ondervonden in Irak om de enkele reden dat zij christen is.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiseres is [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1987 in [plaats] in Irak, en heeft de Iraakse nationaliteit;
- eiseres is christen (Syrisch-katholiek);
- eiseres en haar familie hebben problemen ondervonden met [persoon 2];
- eiseres heeft problemen ondervonden in Irak omdat zij christen is.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit, herkomst, christelijke geloofsovertuiging en de uit die geloofsovertuiging voortgevloeide problemen geloofwaardig. Verweerder acht het asielrelaas met betrekking tot [persoon 2] echter ongeloofwaardig. In de geloofwaardig geachte aspecten ziet verweerder onvoldoende zwaarwegende redenen om tot vergunningverlening over te gaan. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
4. Eiseres stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat verweerder ten onrechte het asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiseres is haar relaas helemaal niet vreemd in het licht van de algehele situatie voor christenen in Irak. Ook kan in redelijkheid niet meer gedetailleerdere verklaringen worden verlangd van eiseres over de persoon van [persoon 2], omdat zij [persoon 2] helemaal niet kent. Dat is ook logisch omdat [persoon 2] een hooggeplaatste moslim is in een overwegend islamitisch land en zij slechts een vrouw en christen. De door verweerder tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen van eiseres zijn voorts te verklaren door haar moeite met tijdsaanduidingen en haar analfabetisme. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder miskent dat zij reeds door haar christelijke geloofsovertuiging als vluchteling dient te worden aangemerkt. Zij heeft immers aangegeven zich aan te moeten passen aan de islamitische kledingstijl met bijpassende bedekking. Hieruit blijkt al hoe groot het risico is dat eiseres loopt als christen in Irak.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.1.
Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
6.2.
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
6.3.
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de asielaanvraag
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiseres vanwege wisselende, onwaarschijnlijke en summiere verklaringen op essentiële onderdelen in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarbij heeft verweerder het terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij wisselend heeft verklaard over wanneer [persoon 2] de eerste keer bij haar ouderlijk huis langs is geweest om haar ouders om haar hand te vragen. In eerste instantie heeft eiseres verklaard dat [persoon 2] voor het eerst om haar hand vroeg toen zij al Irak had verlaten (2014), om daarna te verklaren dat hij voor het eerste bij haar ouders langs kwam om haar hand te vragen in het jaar dat zij getrouwd was (2012). Ook hiermee geconfronteerd heeft eiseres geen helderheid kunnen verschaffen. Verweerder heeft verder het feit dat eiseres niet heeft kunnen aangeven wanneer [persoon 2] nu precies is begonnen haar familie te bedreigen aan eiseres kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft daarnaast de interesse van [persoon 2] voor haar, alsmede de wijze waarop hij daar uitvoering aan zou hebben gegeven door met haar te willen trouwen, in redelijkheid als bevreemdend en ongerijmd kunnen bestempelen. Daarbij heeft verweerder het van belang kunnen achten dat eiseres al getrouwd was en dat het blijkens het algemeen ambtsbericht van november 2017 niet tot nauwelijks voorkomt dat leden van verschillende religies met elkaar trouwen. De door eiseres gegeven verklaringen voor de bijzondere belangstelling van [persoon 2] voor haar persoon overtuigen niet en hebben verweerder in redelijkheid niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij slechts uiterst summier over de persoon [persoon 2] kan vertellen. Zo weet eiseres bijvoorbeeld niet te vertellen wat zijn volledige naam is of wat zijn werkpositie is.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiseres weliswaar behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep maar dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij persoonlijk een risico loopt op een schending als bedoeld in artikel
3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft daarbij op goede gronden geconcludeerd dat eiseres geen persoonlijke geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft immers zelf verklaard dat er naast pesterijen geen andere problemen zijn geweest als christen. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake was van mensenrechtenschendingen in haar naaste omgeving.
7.3
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM
8.1
Bij aanvullend besluit van 12 maart 2018 heeft verweerder te kennen gegeven dat aan eiseres en haar minderjarige kinderen reguliere verblijfsvergunningen zullen worden verstrekt, geldig tot 21 augustus 2018. De einddatum van deze verblijfsvergunningen hangt samen met de opgelegde maatregel van ondertoezichtstelling (OTS) die ten behoeve van de kinderen is opgelegd, tot 21 augustus 2018.
8.2
Eiseres is het niet eens met de duur van deze reguliere verblijfsvergunning en voert aan dat verweerder daarmee voorbij is gegaan aan haar kwetsbare positie en het gezinsleven dat zij met haar echtgenoot en kinderen heeft in Nederland. Dit zal zij na een gedwongen terugkeer naar Irak niet kunnen voortzetten vanwege haar christelijke achtergrond en de problematische situatie van christenen in Irak.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de duur van de verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM op juiste gronden heeft verleend conform het toepasselijke beleid. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden waarbij verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten meewegen dat zij in Nederland familieleven is gaan uitoefenen, zonder dat zij erop mocht vertrouwen dat zij hier duurzaam kon verblijven. Niet is gebleken dat het voor haar gezin onmogelijk is om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de echtgenoot van eiseres geen zelfstandige asielstatus heeft en derhalve terug zou kunnen keren naar Irak. Verweerder heeft echter ondanks de nadelige belangenafweging terecht, conform de Werkinstructie 2015/4, een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM toegekend, nu gebleken is dat ten aanzien van de kinderen van eiseres een OTS is opgelegd. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat haar kwetsbaarheid door verweerder onvoldoende is meegewogen, heeft verweerder ter zitting terecht naar voren gebracht dat zij die niet concreet heeft onderbouwd en erop gewezen dat in de beschikking wel aandacht is besteed aan de aanwezigheid van familie in Irak bij wie ze aansluiting kan zoeken. Verweerder heeft de reguliere verblijfsvergunning derhalve op juiste gronden toegekend met als einddatum 21 augustus 2018.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag en tegen de toekenning van de reguliere verblijfsvergunningen op grond van artikel 8 van het EVRM ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel