ECLI:NL:RBDHA:2018:5133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Myanmarese eiser wegens gebrek aan bewijs voor reëel risico op schending van artikel 3 EVRM

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Myanmarese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser had op 1 juni 2017 asiel aangevraagd en stelde dat hij in Myanmar in conflict was gekomen met een man, de zoon van een wijkagent, wat leidde tot zijn arrestatie en mishandeling door de politie. Eiser vreesde bij terugkeer naar Myanmar een gevangenisstraf en een schending van zijn rechten onder artikel 3 van het EVRM. Tijdens de zitting op 17 april 2018 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig waren, evenals het conflict met de zoon van de wijkagent. Echter, de overige elementen van het asielrelaas werden niet geloofwaardig geacht, vooral omdat de eiser zijn verhaal niet met documenten kon onderbouwen. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Myanmar een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen als kennelijk ongegrond en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Hol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 20 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.6130, plaatsgevonden op 17 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw N.N. Lwin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Myanmarese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 1 juni 2017 een asielverzoek ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op oudjaarsavond,
31 december 2016, in conflict is gekomen met een man, [persoon A] . Hij is de zoon van een wijkagent. Eiser was op dat moment in zijn winkel met zijn nichtje en zij heeft aan [persoon A] beltegoed verkocht. [persoon A] is verliefd op eisers nichtje en hij was op dat moment erg dronken. Toen eisers nichtje het beltegoed overhandigde heeft hij haar hand aangeraakt. Op dat moment heeft eiser tegen [persoon A] gezegd dat hij naar huis moest gaan en heeft hij zijn hand weggeduwd. Vervolgens kregen [persoon A] en eiser ruzie. Eisers moeder is tussen beiden gekomen en heeft [persoon A] weggestuurd en de winkel gesloten. [persoon A] en zijn vrienden hebben nog geschopt tegen de deur. [persoon A] is daardoor gevallen in een sloot [ter zitting bleek het te gaan om een open riool], waarna eiser hem hoorde schreeuwen. De volgende dag is eiser in de winkel bezocht door de politie en is hij meegenomen naar het politiebureau. Eiser heeft daar enkele uren vastgezeten. Eiser is daar ook mishandeld, door een voor eiser onbekend persoon. Eiser is na zijn vrijlating naar het ziekenhuis gegaan vanwege zijn verwondingen. De vader van [persoon A] heeft aangifte gedaan tegen eiser, onder andere vanwege het mishandelen van zijn zoon. Eiser is in zijn land van herkomst meerdere keren opgeroepen om te verschijnen voor de rechtbank. Eisers advocaat heeft hem voorts verteld dat hem mogelijk een gevangenisstraf te wachten staat van twee of drie jaar, of van zeven of acht jaar. Eiser heeft Myanmar echter nog voor de uitspraak van de rechtbank verlaten. Eiser vreest bij terugkeer voor een gevangenisstraf.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit;
- Reisroute;
- Conflict tussen [persoon A] en eiser op 31 december 2016 vanwege zijn nichtje;
- Aanhouding;
- Mishandeling tijdens aanhouding op het politiebureau;
- Strafrechtelijke procedure als gevolg van aangifte door wijkagent.
Verweerder acht de identiteit en nationaliteit geloofwaardig. Ook acht verweerder het geloofwaardig dat eiser een conflict heeft gehad met [persoon A] vanwege zijn nichtje. Verweerder acht de overige relevante elementen echter niet geloofwaardig.
4. Eiser stelt zich, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt dat hij bij een gedwongen terugkeer naar Myanmar een risico loopt op een bejegening zoals verboden in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij voert aan dat het voor hem niet mogelijk is om documenten van de aanhouding te overleggen. Voorts betwist eiser dat hij op bepaalde punten tegenstrijdig, wisselend of vaag heeft verklaard. Het kan eiser voorts niet worden tegengeworpen dat hij niet weet wat voor document hij heeft ondertekend bij zijn vrijlating, omdat hij op dat moment alleen bezig was met het herkrijgen van zijn vrijheid.
Eiser heeft ook geen documenten ten aanzien van de strafrechtelijke procedure, omdat zijn advocaat ook niet beschikte over een dossier en de verdediging uit de losse pols deed. Ook heeft eiser geen documenten van zijn medische behandeling, die zijn bij zijn weten ook niet opgesteld. Dat eiser probleemloos heeft kunnen uitreizen heeft volgens eiser te maken met het feit dat hij is gevlucht voordat er een vonnis was uitgesproken en omdat eiser gebruik heeft gemaakt van een reisagent.
5. De rechtbank acht voornamelijk de volgende punten van belang voor de beoordeling van eisers asielrelaas en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij zijn asielrelaas niet met documenten heeft onderbouwd. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken door middel van zijn verklaringen en door het relaas zoveel mogelijk te onderbouwen met documenten. Eiser heeft dit echter niet gedaan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiser heeft (zowel vó
r zijn vlucht als vanuit Nederland) onvoldoende inspanningen geleverd om documenten te verkrijgen met betrekking tot bijvoorbeeld de aanhouding, de verschillende rechtbankzittingen die eiser sinds januari 2017 in Myanmar heeft bijgewoond of zijn ziekenhuisopname. Eisers stelling dat het voor hem niet mogelijk was en is om in het bezit te kunnen komen van dergelijke documenten is ongefundeerd en algemeen en derhalve onvoldoende om te rechtvaardigen dat hij zijn asielrelaas niet kan onderbouwen. Ook eisers verklaring ter zitting dat hij wel heeft geprobeerd om via zijn advocaat documenten te verkrijgen, maar dat deze daar hoge bedragen voor vroeg die eiser(s familie) niet kon betalen, is onvoldoende. Verweerder heeft eiser voorts niet ten onrechte tegengeworpen dat hij een document bij zijn vrijlating heeft ondertekend, maar dat hij tot op heden niet weet wat in dat document staat. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser het document mogelijk ongezien heeft getekend omdat hij graag zo snel mogelijk in vrijheid wilde worden gesteld, heeft verweerder wel van eiser mogen verlangen dat hij later in ieder geval inspanningen zou verrichten om de inhoud van dat document te achterhalen. Hiervan is echter niet gebleken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen concrete feiten kan noemen omtrent de strafrechtelijke procedure. Zo heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser geen data kan noemen van de oproepen voor de rechtbank. Ook kan eiser slechts in algemene bewoordingen weergeven hoe een van de zittingen is verlopen. Verweerder heeft dit, gelet op het feit dat deze strafrechtelijke procedure voor eiser de reden is geweest om te vluchten uit Myanmar, opvallend mogen achten. Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij geen concrete informatie kon geven.
Bezien in het licht van het voorgaande heeft verweerder zich tevens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser gecontroleerd en zonder problemen kon uitreizen, ondanks dat er een strafrechtelijk onderzoek naar hem zou lopen, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas met betrekking tot dit onderzoek. Verwacht kon worden dat indien eiser onderworpen zou zijn aan een strafrechtelijk onderzoek, hij niet op deze manier zou kunnen uitreizen. Eisers stelling dat hij zonder problemen kon uitreizen omdat hij al was gevlucht voordat er uitspraak was gedaan in de strafzaak, volgt de rechtbank derhalve niet.
5.2
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vluchtelingschap en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Myanmar een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat de algehele situatie in Myanmar niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Bovendien heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eisers problemen en de aanleiding daarvan in de privésfeer tussen burgers onderling liggen. Dit biedt niet direct een aanknopingspunt voor de conclusie dat er sprake is van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft machtsmisbruik - omdat [persoon A] de zoon van de wijkagent is - niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft verweerder hierbij terecht gewezen op de mogelijkheid om in dat geval beklag te doen bij de autoriteiten van Myanmar. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat het voor hem niet mogelijk was om dit te doen.
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Ook blijkt uit de door eiser gestelde problemen, die verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, niet dat eiser voldoet aan het strenge toetsingscriterium van artikel 3 van het EVRM. Nu eiser zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hem bij terugkeer naar Myanmar een schending van dit artikel te verwachten valt.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel