In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 18 april 2018, hebben eisers, een gezin met Russische nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben op 4 januari 2018 asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris stelde dat Polen, waar zij eerder een asielaanvraag hadden ingediend, de verantwoordelijke lidstaat was. Tijdens de zitting op 17 april 2018, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, werd het verweer van de staatssecretaris toegelicht.
Eisers voerden aan dat terugzending naar Polen onveilig zou zijn vanwege de slechte opvangomstandigheden en persoonlijke bedreigingen. Ze stelden dat Polen niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen en dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Polen zijn verplichtingen niet nakwam. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de asielverzoeken op basis van de Dublinverordening correct waren afgehandeld en dat de omstandigheden in Polen niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de verantwoordelijkheidsregels.
De rechtbank concludeerde dat Nederland niet gehouden was om de asielverzoeken van eisers aan zich te trekken en dat de besluiten van de staatssecretaris zorgvuldig en voldoende gemotiveerd waren. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.