ECLI:NL:RBDHA:2018:5132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
NL18.5698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 18 april 2018, hebben eisers, een gezin met Russische nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben op 4 januari 2018 asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris stelde dat Polen, waar zij eerder een asielaanvraag hadden ingediend, de verantwoordelijke lidstaat was. Tijdens de zitting op 17 april 2018, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, werd het verweer van de staatssecretaris toegelicht.

Eisers voerden aan dat terugzending naar Polen onveilig zou zijn vanwege de slechte opvangomstandigheden en persoonlijke bedreigingen. Ze stelden dat Polen niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen en dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Polen zijn verplichtingen niet nakwam. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de asielverzoeken op basis van de Dublinverordening correct waren afgehandeld en dat de omstandigheden in Polen niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de verantwoordelijkheidsregels.

De rechtbank concludeerde dat Nederland niet gehouden was om de asielverzoeken van eisers aan zich te trekken en dat de besluiten van de staatssecretaris zorgvuldig en voldoende gemotiveerd waren. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.5698 en NL18.5702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

[eiseres], eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen:
[kind 1] ([geboortedatum] 2010)
[kind 2] ([geboortedatum] 2011)
[kind 3] ([geboortedatum] 2014)
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.5699 en NL18.5703, plaatsgevonden op 17 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw N. Epstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1979 en op [geboortedatum] 1992. Eisers hebben de Russische nationaliteit. Zij hebben op 4 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op 26 januari 2018 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 1 februari 2018 aanvaard.
3. Eisers stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat zij niet teruggestuurd kunnen worden naar Polen. De opvang in Polen liet te wensen over, er waren onvoldoende sanitaire voorzieningen voor eisers en hun gezin. Er waren maar twee toiletten beschikbaar voor de hele verdieping. Ook was er niet of nauwelijks zorg verkrijgbaar. Het is voorts gevaarlijk voor eiser om terug te keren naar Polen vanwege een ruzie die hij daar heeft gehad met een groep Poolse mensen. Hij kreeg daarbij geen hulp van de politie. Bij terugkeer naar Polen vrezen eisers voor uitzetting naar Tsjetsjenië, hetgeen voor hen een gevaar oplevert. Verweerder heeft het belang van eisers en hun kinderen onvoldoende bij in zijn besluitvorming betrokken. Eisers beroepen zich er ook op dat Polen handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 4 van het Handvest van de EU, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing daarvan verwijzen eisers onder andere naar het recent uitgebrachte landenrapport
‘Amnesty International report 2017/18, The state of the world’s human rights – Poland’van 22 februari 2018. Het besluit is volgens eisers onzorgvuldig tot stand gekomen en is onvoldoende gemotiveerd. Het getuigt voorts van een onevenredige hardheid om eisers en hun kinderen terug te sturen naar Polen. Zij doen daarvoor een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Polen de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielverzoeken, gelet op het feit dat eisers op 27 mei 2016 als eerst in Polen een asielaanvraag hebben ingediend. Tussen partijen is in geschil of Nederland de asielverzoeken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken. In dat geval dient aannemelijk te zijn gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eisers geen concrete aanwijzingen naar voren hebben gebracht waaruit blijkt dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het rapport van Amnesty International draagt daartoe onvoldoende bij. Uit dit rapport blijkt dat er sprake is van omstandigheden waarbij Polen niet heeft meegewerkt aan de herverdeling van asielzoekers aan de grens. Hieruit blijkt echter niet dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvang in Polen. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een verschil in opvang tussen Polen en Nederland niet betekent dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt, ook niet ten aanzien van hun minderjarige kinderen en dat eisers daarom niet teruggestuurd zouden kunnen worden naar Polen. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eisers zich bij voorkomende problemen dienen te wenden tot de Poolse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat eisers hiervan geen hulp zouden kunnen krijgen. De verklaringen van eisers dat dit voor hen heel lastig is omdat er geen tolk beschikbaar is, is onvoldoende om aan te nemen dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.3
De rechtbank volgt daarnaast niet het standpunt van eisers, dat verweerder het asielrelaas van eisers inhoudelijk had moeten bekijken voordat werd vastgesteld dat Polen de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielverzoeken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in deze procedure slechts de vraag is welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Polen een reëel risico zullen lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ook hebben zij niet aangetoond dat zij in Polen te maken hebben gehad met schending van artikel 4 van het Handvest van de EU. De enkele stelling dat eisers te vrezen hebben voor hun lijf en leden in verband met hun afkomst, is onvoldoende en is niet onderbouwd.
4.4
Gelet op het bovenstaande volgt de rechtbank eisers derhalve niet in hun stelling dat Polen handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, het IVRK, artikel 4 van het Handvest van de EU, artikel 3 van het EVRM en het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is de rechtbank van oordeel dat Nederland niet gehouden is om de asielverzoeken van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verweerder heeft voorts niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.
griffier
rechter is niet in de gelegenheid om te tekenen
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel