ECLI:NL:RBDHA:2018:5046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
NL18.5731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Zwitserland voor asielaanvraag van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 17 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien de eiser eerder op 6 februari 2016 een asielaanvraag in Zwitserland had ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid van een lidstaat voor een verzoek om internationale bescherming wordt bepaald op het moment van de eerste indiening van het verzoek. In dit geval was dat in Zwitserland. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat Zwitserland een verzoek tot terugname van de eiser door Nederland heeft aanvaard op 14 februari 2018. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat Zwitserland de verantwoordelijke lidstaat is.

De eiser was niet aanwezig op de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier W. Evenhuis. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5731
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.5732, plaatsgevonden op 5 april 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 17 januari 2018 asielaanvraag bij verweerder ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 februari 2016 een asielaanvraag in Zwitserland heeft ingediend. Na afwijzing van deze aanvraag is eiser naar Duitsland gereisd en heeft hij daar op 5 december 2016 een asielaanvraag ingediend. Nederland heeft bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard op 14 februari 2018.
2. Verweerder heeft besloten de aanvraag niet te behandelen omdat Zwitserland de verantwoordelijke lidstaat is.
3. De rechtbank overweegt dat de verantwoordelijkheid van een lidstaat voor een verzoek om internationale bescherming wordt bepaald op het tijdstip waarop voor de eerste maal dit verzoek wordt ingediend. Dat is in dit geval de situatie ten tijde van eisers aanvraag in Zwitserland.
4. Uit de reactie van de Zwitserse autoriteiten op het terugnameverzoek van verweerder blijkt dat Zwitserland eerder een claim van Duitsland heeft geaccepteerd op 28 december 2016. Ook blijkt daaruit dat de overdrachtstermijn voor Duitsland is verlengd, omdat Duitsland op 27 juni 2017 heeft gemeld dat eiser was ondergedoken. Eiser heeft verklaard dat hij Duitsland in december 2017 heeft verlaten. Op basis van deze nadere informatie hebben de Zwitserse autoriteiten ingestemd met terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
5. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier, op 5 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.