ECLI:NL:RBDHA:2018:5045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
NL18.5774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische burger wegens ongeloofwaardigheid van politieke vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische burger, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij in Rusland problemen had ondervonden vanwege zijn politieke uitlatingen, waaronder ruzies over zijn kritiek op Poetin en een valse aangifte van oplichting. Hij beweerde dat hij in 2016 door de politie was mishandeld en twee dagen was vastgehouden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gestelde problemen ongeloofwaardig waren. Eiser had volgens de rechtbank inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd en had niet overtuigend aangetoond dat zijn politieke activiteiten daadwerkelijk tot problemen hadden geleid. De rechtbank merkte op dat eiser niet in staat was om zijn politieke overtuigingen en de motivatie om deze te delen met anderen duidelijk te maken. Bovendien had de staatssecretaris aangetoond dat eisers politieke activiteiten beperkt waren en dat zijn verklaringen over zijn arrestatie en mishandeling vaag en inconsistent waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat hij geen relevante beroepsgronden had aangevoerd tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onder wie begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

ProcesverloopBij besluit van 21 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.5775, plaatsgevonden op 5 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Perfilyeva. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Burger van Rusland. Hij is geboren op [geboortedatum].
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Rusland problemen heeft gekregen als gevolg van het uiten van zijn politieke mening. Eiser zou in september 2014 ruzie hebben gekregen vanwege zijn uitlatingen over Poetin. In november 2014 zou tegen eiser een valse aangifte van oplichting zijn gedaan. In 2015 is eiser actief geworden op Facebook, waar hij politieke uitlatingen doet. Vanwege zijn uitlatingen heeft hij lange tijd geen werk kunnen vinden en ging het hem financieel slecht. Op 17 oktober 2016 zou de politie eiser in elkaar hebben geslagen en zou de politie hem twee dagen hebben vastgehouden en mishandeld.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. Daarbij vindt verweerder dat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Om die reden is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiser heeft in de gronden van beroep nogmaals uiteengezet wat hem in Rusland zou zijn overkomen. Eiser stelt dat hij systematisch werd uitgesloten van werk vanwege zijn opvattingen. Verweerder heeft volgens hem ten onrechte gesteld dat eiser met zijn op Facebook gedeelde artikelen geen groot bereik kon hebben. De artikelen hadden volgens eiser weldegelijk effect in zijn directe omgeving. Verder stelt eiser dat de politie hem bij zijn vrijlating heeft bedreigd door te zeggen dat hij moest zwijgen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn concrete politieke overtuiging of zijn motivatie om die te delen met anderen. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waarom hij politiek getinte berichten doorstuurde, ondanks de risico’s die hij daarmee zou kunnen lopen.
5. Verweerder heeft het bovendien niet onaannemelijk geacht dat eiser in de negatieve belangstelling is komen te staan als gevolg van zijn politieke uitingen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eisers gestelde politieke activiteiten beperkt waren. Eiser sprak naar eigen zeggen met anderen op het werk en hij deelde berichten van anderen op Facebook, zonder deze te becommentariëren. Verweerder heeft uitgezocht dat eiser niet meer dan 118 Facebookvrienden had. Verder bleken zo’n 25 personen onder hetzelfde Facebookprofiel als dat van eiser actief zijn.
6. Voor zover eiser stelt dat zijn politieke opvattingen hem in lokale kring weldegelijk structurele problemen hebben bezorgd, geldt dat verweerder erop heeft gewezen dat eiser zich daarbij slechts baseert op niet-onderbouwde vermoedens. Dit geldt zowel voor zijn gestelde problemen om werk te vinden als voor de gestelde valse aangifte.
7. Ten slotte heeft verweerder gemotiveerd waarom eiser vaag, summier, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over zijn arrestatie en mishandeling in oktober 2016.
8. Verweerder heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de namens eiser in- gediende zienswijze voor een deel een herhaling vormt van eisers verklaringen tijdens het nader gehoor en dat verder uit de zienswijze niet valt op te maken tegen welk onderdeel van verweerders motivering deze is gericht. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van het aanvullend beroepschrift een herhaling vormt van die zienswijze, zonder dat eiser aanvoert waarom verweerders beoordeling in het bestreden besluit niet kan worden gevolgd.
10. Voor zover eiser daarbij naar voren heeft gebracht dat hij misstanden in de vleeshandel en goudhandel aan de orde heeft gesteld, wijkt hij bovendien af van hetgeen hij tijdens de gehoren heeft verklaard. Voor zover eiser ter zitting nogmaals heeft gesteld dat hij bij zijn vrijlating door de politie is bedreigd, merkt de rechtbank op dat eisers verklaringen in dit verband door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden en dat eiser dit niet heeft weten te weerleggen.
11. Nu eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van verweerder om de aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond, zal het beroep dan ook ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel