ECLI:NL:RBDHA:2018:5045
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Russische burger wegens ongeloofwaardigheid van politieke vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische burger, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij in Rusland problemen had ondervonden vanwege zijn politieke uitlatingen, waaronder ruzies over zijn kritiek op Poetin en een valse aangifte van oplichting. Hij beweerde dat hij in 2016 door de politie was mishandeld en twee dagen was vastgehouden.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gestelde problemen ongeloofwaardig waren. Eiser had volgens de rechtbank inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd en had niet overtuigend aangetoond dat zijn politieke activiteiten daadwerkelijk tot problemen hadden geleid. De rechtbank merkte op dat eiser niet in staat was om zijn politieke overtuigingen en de motivatie om deze te delen met anderen duidelijk te maken. Bovendien had de staatssecretaris aangetoond dat eisers politieke activiteiten beperkt waren en dat zijn verklaringen over zijn arrestatie en mishandeling vaag en inconsistent waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat hij geen relevante beroepsgronden had aangevoerd tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.