ECLI:NL:RBDHA:2018:5038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel door Eritrese eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel door een Eritrese eiseres. De aanvraag was oorspronkelijk ingediend op 5 november 2015, maar werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juli 2016 afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet had aangetoond. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat was om de benodigde identiteitsdocumenten te overleggen, wat cruciaal was voor de beoordeling van haar aanvraag. Eiseres voerde aan dat de overgelegde documenten, waaronder een huwelijksakte en doopakten, voldoende bewijs vormden voor haar identiteit en de gezinsband met de referent. De rechtbank oordeelde echter dat deze documenten niet voldoende waren om de identiteit van eiseres vast te stellen, vooral omdat er geen identificerende gegevens zoals geboortedata op de huwelijksakte stonden.

Tijdens de zitting op 6 december 2017 werd ook een DNA-onderzoek besproken, maar de rechtbank concludeerde dat dit onderzoek alleen uitsluitsel kon geven over de biologische band en niet over de identiteit van eiseres. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat het ontbreken van identiteitsdocumenten niet aan haar was toe te rekenen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de aanvraag tot verlening van de mvv terecht was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/2514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde mr. J.M.M. Verstrepen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,en diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde mr. S. Verdonck).

Procesverloop

Bij primair besluit van 7 juli 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 5 november 2015 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘nareis asiel’ afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2017 (het bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De behandeling van het beroep ter zitting werd voorzien op 29 maart 2017. Op verzoek van eiseres en met instemming van verweerder heeft de rechtbank de behandeling van de zaak ter zitting uitgesteld in verband met een door eiseres geïnitieerd DNA-onderzoek.
Op 8 augustus 2017 zijn de resultaten van het DNA-onderzoek van 4 augustus 2017, uitgevoerd door Sanquin te Amsterdam, bij de rechtbank ingekomen.
Op 12 oktober 2017 heeft verweerder gereageerd op het resultaat van dit onderzoek. Op 12 oktober 2017 en op 7 november 2017 heeft eiseres nadere reacties ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 30 november 2017 een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig [referent] (referent), T. Tzegai (tolk) en vertegenwoordigers van Vluchtelingenwerk Nederland, H. Opdam en G.A. Dekking.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Bij besluit van 23 september 2015 is die aanvraag ingewilligd. Referent heeft vervolgens een mvv met als doel ‘nareis asiel’ voor eiseres, zijn echtgenote, aangevraagd. De aanvraag had mede betrekking op de gestelde kinderen van eiseres en referent: [kind], geboren [geboortedatum], en [kind], geboren [geboortedatum]. Eiseres, referent en de kinderen zijn van Eritrese nationaliteit. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum].
2. Op 20 oktober 2016 zijn een huwelijksakte en doopakten van de kinderen overgelegd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Verweerder werpt tegen dat eiseres geen Eritrees identiteitsdocument heeft overgelegd. Volgens verweerder kan van gezinsleden van statushouders weliswaar niet worden verlangd dat zij zich alsnog wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst, maar wel dat uitgelegd wordt waarom betrokkenen niet eerder in het bezit zijn geweest van officiële documenten. Identiteitskaarten zijn in Eritrea nodig om toegang te krijgen tot overheidsdiensten en voor het reizen in het binnenland. Verweerder wijst erop dat de oude identiteitskaart tot februari 2014 werd afgegeven en dat die vanaf de leeftijd van achttien jaar kon worden aangevraagd en afgehaald. De stelling van eiseres dat zij niet over een identiteitskaart beschikt, vindt verweerder daarom niet aannemelijk. Ook de stelling dat eiseres wel over een inwonerskaart beschikte, maar die is verloren, acht verweerder niet aannemelijk omdat bezit van een inwonerspas alleen mogelijk is als men in het bezit is (geweest) van een identiteitskaart.
4. Eiseres voert in beroep aan dat de door haar en referent overgelegde stukken voldoende moet worden geacht om gezinshereniging toe te staan. Eiseres stelt dat met de huwelijksakte de gezinsband tussen haar en referent kan worden aangetoond. Ten onrechte wordt het ontbreken van een identificerend document aan eiseres toegerekend. Voorts toetst verweerder ten onrechte niet aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft voorts gewezen op het resultaat van het DNA-onderzoek dat is uitgevoerd door Sanquin. Verweerder had in het kader van dat DNA-onderzoek meteen moeten overgaan tot een identificerend onderzoek. Eiseres heeft in beroep verklaringen over haar identiteit van haar zus en broer, die in Duitsland zijn toegelaten, alsmede identiteitskaarten van haar ouders en een schoolpas van haar broer overgelegd. Eiseres stelt in bewijsnood te verkeren.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend: de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
Paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals gold ten tijde van het bestreden besluit, luidt - voor zover van belang - als volgt:
“De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:
- een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
- indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;
- indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en
- indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.”
Volgens paragraaf C1/4.3 van de Vc moeten documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin ten minste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.
6. In geschil is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en of dit aan eiseres valt toe te rekenen.
7. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat eiseres met de door haar overgelegde stukken waarmee zij haar identiteit heeft willen aantonen (huwelijksakte, doopakten en inwonerspas van referent) niet haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Over de overgelegde huwelijksakte heeft verweerder terecht opgemerkt dat die door het ontbreken van een foto en huwelijksdatum niet valt te herleiden tot eiseres. Ter zitting is door verweerder voorts verklaard dat op de huwelijksakte ook geen geboortedata zijn vermeld. Verweerder heeft voorts terecht gesteld dat de doopakten niet de identiteit van eiseres aantonen, omdat die op de kinderen betrekking hebben. De inwonerspas van referent heeft geen betrekking op eiseres.
8. De in beroep overgelegde verklaringen van de gestelde broer en zus van eiseres over de identiteit van eiseres en de overgelegde kopieën van de verblijfvergunning en schoolpas van de broer, van de registratie bij het AZC te Kleef, Duitsland, van de zus, en van de identiteitskaarten van hun gestelde ouders maken het oordeel over de aannemelijkheid van de identiteit van eiseres niet anders. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat wegens het ontbreken van andere documenten, zoals bijvoorbeeld een family residence kaart, niet valt te verifiëren of de persoon waarover de gestelde familieleden uit Duitsland verklaren eiseres betreft. Die verklaringen zijn daarom niet te herleiden tot eiseres. Verweerder heeft het voorts terecht bevreemdend geacht dat haar ouders wel in het bezit zijn van identiteitskaart en eiseres, die afkomstig zou zijn uit hetzelfde gezin en naar eigen zeggen in het bezit is geweest van een inwonerspas, niet.
9. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook uit de overgelegde resultaten van het DNA-onderzoek van 4 augustus 2017 de identiteit van eiseres niet kan worden vastgesteld. Terecht heeft verweerder opgemerkt
dat het onderzoek slechts uitsluitsel kan bieden over de biologische band tussen de onderzochte personen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het ontbreken van een identificerend document aan eiseres kunnen toerekenen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiseres nooit een Eritrese identiteitskaart heeft verkregen. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2015 inzake Eritrea blijkt dat identiteitskaarten voor allerlei bureaucratische procedures nodig zijn. Voorts blijkt uit het algemeen ambtsbericht van 6 februari 2017 dat alle Eritreeërs van achttien jaar in het bezit van een identiteitskaart moeten zijn. Terecht heeft verweerder erop gewezen dat eiseres in 2014, gezien haar leeftijd op dat moment en voordat het uitgeven van oude identiteitskaarten was gestopt, in het bezit van identiteitskaart had kunnen zijn. De stelling dat zij op het platteland nauwelijks een identiteitskaart nodig had en er nauwelijks sprake was van controle heeft verweerder terecht onvoldoende geacht. Daarmee heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt hoe zij zich vanaf achttienjarige leeftijd, die zij in 2011 bereikte, zonder identificerend document heeft kunnen handhaven.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij zijn bevindingen heeft kunnen uitgaan van de informatie uit de voornoemde algemene ambtsberichten, die volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als deskundigenberichten gelden. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die twijfel oproepen aan de juistheid of de volledigheid daarvan. Op het beroep op de in de brief van eiseres van 7 november 2017 genoemde uitspraken heeft verweerder in zijn verweerschrift adequaat gereageerd. De rechtbank onderschrijft deze reactie. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet in bewijsnood verkeert. Verweerder behoefde daarom niet over te gaan tot een identificerend gehoor.
12. Nu eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, is ook de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aangetoond. Immers, niet is vast te stellen of eiseres degene is die in de overgelegde stukken is genoemd. Gelet hierop wordt aan bespreking van wat over de feitelijke familieband en de toetsing aan artikel 8 van het EVRM is aangevoerd niet toegekomen.
13. De slotsom is dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv terecht heeft afgewezen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: