ECLI:NL:RBDHA:2018:5037
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering visum kort verblijf aan Iraakse aanvrager wegens onvoldoende sociale en economische binding met Irak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een visum voor kort verblijf aan een Iraakse aanvrager, eiseres. De eiseres had op 7 juli 2017 een aanvraag ingediend om een visum voor kort verblijf om haar zus, die in Nederland woont, te bezoeken. De aanvraag werd op 24 juli 2017 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die zich baseerde op artikel 32 van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode). De minister stelde dat de aanvrager niet voldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf kon onderbouwen, en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van het visum.
Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 28 februari 2018 in Breda, waar zowel eiseres als de minister zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, werd de zaak verder behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres een zeer geringe sociale binding met Irak had. Eiseres, die 50 jaar oud is, heeft geen kinderen en haar vader is overleden. Haar moeder en broer zijn zelfredzaam en hebben geen zorg van eiseres nodig. Bovendien was de economische binding van eiseres met Irak onvoldoende aangetoond, aangezien zij geen bewijs kon overleggen van haar pensioeninkomsten.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig naar Irak zou terugkeren, en bevestigde de weigering van het visum. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres sinds een eerder verleend visum in 2005 waren veranderd, wat de beslissing van de minister rechtvaardigde.