ECLI:NL:RBDHA:2018:5037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/16544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf aan Iraakse aanvrager wegens onvoldoende sociale en economische binding met Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een visum voor kort verblijf aan een Iraakse aanvrager, eiseres. De eiseres had op 7 juli 2017 een aanvraag ingediend om een visum voor kort verblijf om haar zus, die in Nederland woont, te bezoeken. De aanvraag werd op 24 juli 2017 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die zich baseerde op artikel 32 van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode). De minister stelde dat de aanvrager niet voldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf kon onderbouwen, en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van het visum.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 28 februari 2018 in Breda, waar zowel eiseres als de minister zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, werd de zaak verder behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres een zeer geringe sociale binding met Irak had. Eiseres, die 50 jaar oud is, heeft geen kinderen en haar vader is overleden. Haar moeder en broer zijn zelfredzaam en hebben geen zorg van eiseres nodig. Bovendien was de economische binding van eiseres met Irak onvoldoende aangetoond, aangezien zij geen bewijs kon overleggen van haar pensioeninkomsten.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig naar Irak zou terugkeren, en bevestigde de weigering van het visum. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres sinds een eerder verleend visum in 2005 waren veranderd, wat de beslissing van de minister rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/16544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om aan haar een visum voor kort verblijf af te geven kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 februari 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig [referente] (referente).

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 7 juli 2017 heeft zij een aanvraag ingediend om afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel het bezoeken van referente, zijnde haar zus.
2. Bij besluit van 24 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 32 van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode). Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en dat het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kon worden vastgesteld.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 32 van de Visumcode, voor zover van belang, wordt het visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, of indien er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
6. Uit het toepasselijke gemeenschapsrecht vloeit voort dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij het onderzoek of er een redelijke twijfel bestaat over diens voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van het visum, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. De rechter kan het oordeel van verweerder daarom slechts terughoudend toetsen. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland (C-84/12).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres een zeer geringe sociale binding met Irak heeft.
Eiseres is 50 jaar, ongehuwd en heeft geen kinderen, zodat zij geen verantwoordelijkheid draagt voor een achterblijvend gezin. Haar vader is overleden en eiseres woont samen met haar moeder en broer. Eiseres heeft vijf broers en zussen, waarvan twee broers/zussen in Nederland verblijven, één zus in Groot-Brittannië en twee broers/zussen in Irak. Niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen van eiseres in Irak. Verder heeft zij in beroep bevestigd dat zij niet in Irak aanwezig hoeft te zijn om voor haar moeder en broer te zorgen, omdat zij zelfredzaam zijn.
8. Ten aanzien van de economische binding van eiseres met Irak heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is. Eiseres heeft verklaard in Irak inkomsten uit pensioen te hebben. Zij heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er daadwerkelijk pensioen aan haar wordt uitgekeerd. Voor zover moet worden aangenomen dat zij pensioen ontvangt, is niet gebleken dat dit pensioen niet in het buitenland kan worden uitbetaald. In beroep en ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de betaling van haar pensioen niet met bankafschriften kan aantonen, omdat haar pensioen niet per bank maar contant wordt uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande te gering is voor het aannemen van voldoende economische binding met Irak.
De omstandigheid dat aan eiseres in 2005 door Duitsland een visum voor kort verblijf is verleend, kan niet tot een ander oordeel leiden. De persoonlijke omstandigheden van eiseres zijn immers niet gelijk gebleven. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres ten tijde van de afgifte van het visum in 2005 werkte en nu kennelijk niet meer.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres op grond van het voorgaande haar tijdige terugkeer naar Irak niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft het visum daarom terecht geweigerd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.