ECLI:NL:RBDHA:2018:5029
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van ongeloofwaardig relaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, had op 10 juni 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelde dat hij afkomstig is uit Sulaimaniyah, Koerd is en een niet-praktiserend moslim. Eiser heeft problemen met zijn vader, die invloedrijk is binnen de Peshmerga en het Iraakse leger, en heeft verklaard dat zijn vader hem heeft gedwongen om zich bij het leger aan te sluiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de rechtbank de verklaringen van eiser over zijn identiteit en de problemen met zijn vader niet geloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak vreest voor zijn leven, en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser had ter zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot medische problemen ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de situatie in Irak niet zodanig is dat eiser bescherming behoeft, en dat de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is.