Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Haar zoon is geboren op [geboortedatum]. Op 19 oktober 2016 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 5 december 2016 afgewezen. Op 17 januari 2017 heeft de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Op 13 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van eiseres ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Op 2 juni 2017 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom en dat zij in Iran is misbruikt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f, en g, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens is aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiseres zich heeft afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is dat eiseres, als zovelen van haar generatiegenoten, een niet praktiserende moslim is. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nadrukkelijke en volledige afwending van de islam. Haar verklaringen zijn vaag, algemeen en wisselend en geven geen blijk van dieperliggende redenen om zich van de islam af te wenden. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat zij een weloverwogen keuze heeft gemaakt om zich te bekeren tot het christendom. Ook heeft zij geen inzicht gegeven in haar motieven voor en proces van bekering. Tot slot acht verweerder het gestelde misbruik evenmin geloofwaardig.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij als moslima is geboren, maar dat zij in haar hart nooit volgeling van de islam is geweest. Zij moest de regels van de islam naleven zonder dat zij daar achter stond. Eiseres stelt dat zij geen afscheid heeft hoeven nemen van de islam, omdat zij nooit een innerlijke hechting met dit geloof heeft gehad. Anderzijds heeft eiseres verklaard dat ze is opgegroeid in een streng islamitisch gezin en op een gegeven moment – rond haar 16e of 17e – de keuze heeft gemaakt om te stoppen met het praktiseren van de islam. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat van eiseres verwacht mag worden dat zij inzicht verschaft in de gedachten en gevoelens die ze daarbij had. Evenzeer terecht heeft verweerder tegengeworpen dat eiseres heeft verklaard dat zij altijd een ‘eigen’ god in haar hart heeft gevoeld, maar dat eiseres niet inzichtelijk heeft kunnen maken waarom de islam niet aan dat godsbeeld voldeed.
Eiseres heeft er verder op gewezen dat verweerder in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht dat zij zich aan het oriënteren was op het christendom. Zij meent dat dit aannemelijk maakt dat zij zich heeft afgewend van de islam. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Daartoe is van belang dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop zij kennis heeft gemaakt met het christendom. Tijdens het nader gehoor in de eerste asielprocedure heeft eiseres verklaard dat haar Armeense vriendin in Iran haar het een en ander over Jezus heeft verteld. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft zij echter verklaard dat ze in Iran nooit met het christendom in aanraking is gekomen en dat haar christelijke vriendin nooit over het christendom sprak. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de eerder gestelde oriëntatie op het christendom.
Dat eiseres met het christendom in aanraking is gekomen in een periode dat het psychisch slecht met haar ging, laat onverlet dat zij inzicht moet geven in haar motieven voor en proces van bekering. Verweerder heeft terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij niet kon uitleggen in welk opzicht het christendom haar meer biedt dan de islam. Evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt waarom zij zich niet (ook) in andere religies heeft verdiept. Deze punten heeft eiseres in beroep niet weerlegd. De in de gronden van beroep geciteerde verklaring van eiseres over wat het christendom voor haar betekent, geeft die duidelijkheid niet. Verweerder heeft er ook terecht op gewezen dat eiseres stelt zich in betrekkelijk korte tijd te hebben bekeerd tot het christendom, terwijl niet is gebleken dat zij serieus heeft nagedacht over de eventuele gevolgen van die keuze. De omstandigheid dat eiseres de bijbel leest, zegt niets over haar motieven voor en het proces van bekering en kan daarom niet tot de conclusie leiden dat de gestelde bekering geloofwaardig moet worden geacht.
De rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde afvalligheid en bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de door eiseres genoemde jurisprudentie waaruit blijkt dat van bekeerlingen bij terugkeer naar Iran geen terughoudendheid mag worden verlangd.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiseres niet heeft betwist dat haar verklaringen over het gestelde misbruik niet geloofwaardig zijn. Ook heeft zij geen beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissingen van verweerder om haar asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond en om aan haar een inreisverbod op te leggen.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.