ECLI:NL:RBDHA:2018:5

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
C/09/327827 / HA ZA 09-89
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in een kwekersrechtzaak na bewijsopdracht

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 10 januari 2018 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschappen Pine Valley Europe B.V. en Campo International B.V. De zaak betreft een inbreuk op het kwekersrecht. Pine Valley, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft niet kunnen bewijzen dat de AID bij een inval op 22 april 2005 planten heeft meegenomen die aan [ged 2] zijn geleverd door Campo. De rechtbank oordeelt dat de getuigenverklaringen, die geruime tijd na de gebeurtenissen zijn afgelegd, onvoldoende betrouwbaar zijn om de vorderingen van Pine Valley te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de in beslag genomen planten afkomstig zijn van Campo, en dat de inbreukvorderingen van Pine Valley moeten worden afgewezen. Daarnaast wordt Pine Valley als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door Campo c.s. zijn opgevoerd. De rechtbank heeft de kosten verdeeld over de verschillende procedures en komt tot een totaalbedrag van € 36.239,22 voor de conventie en € 19.445,60 voor de reconventie. Het vonnis is openbaar uitgesproken door rechter E.F. Brinkman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/327827 / HA ZA 09-89
Vonnis van 10 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PINE VALLEY EUROPE B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
rechtsopvolger van (de erven van wijlen)
[A],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.S. Jonker te Voorburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAMPO INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Bleiswijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KWEKERIJ [ged 2] B.V.,
gevestigd te Langeweg,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaten mr. E.M. Kostense te Den Haag en mr. H. Koenraad te Amsterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds Pine Valley en anderzijds Campo, [ged 2] en gezamenlijk Campo c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2012 (hierna het tussenvonnis),
  • de akte uitlaten van 11 april 2012 van Pine Valley,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 juni 2012,
  • de akte na enquête tevens houdende overlegging aanvullende producties I-Q van 3 oktober 2012 van Campo c.s. (met correctie van dezelfde datum),
  • de akte uitlaten bewijsmateriaal van 3 oktober 2012 van Pine Valley,
  • de akte van 17 oktober 2012 van Pine Valley houdende een verzoek tot schorsing in verband met het overlijden van oorspronkelijke eiser [A] ,
  • de akte van 29 januari 2014 van Pine Valley waarin hervatting van het geding werd verzocht met als (nieuwe) eiseres Pine Valley Europe B.V. met drie producties,
  • de akte van 9 april 2014 van Pine Valley met productie 20,
  • de antwoordakte van 4 juni 2014 van Campo c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden. De rechters die het tussenvonnis hebben gewezen zijn niet langer werkzaam bij deze rechtbank, evenzo de rechter-commissaris ten overstaan van wie de getuigen zijn gehoord. Zij wijzen dit vonnis daarom niet mee.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen. Pine Valley heeft daarin opdracht gekregen om te bewijzen dat de AID ten tijde van de inval bij [ged 2] planten voor onderzoek door de Raad voor het Kwekersrecht heeft meegenomen die aan [ged 2] zijn geleverd door Campo (en derhalve niet planten die haar zijn geleverd door [B] ).
2.2.
Pine Valley is niet in die bewijsopdracht geslaagd waartoe als volgt wordt overwogen. Hierbij wordt voorop gesteld dat de getuigenverhoren dateren van geruime tijd (7 jaren) na het gebeuren, wat onmiskenbaar een (aanzienlijke) negatieve impact heeft op het geheugen van de gehoorde getuigen. De getuigenverklaringen dienen daarom met bijbehorende omzichtigheid te worden bezien.
2.3.
Beide AID ambtenaren hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat zij voorafgaand aan de inval bij [ged 2] (op 22 april 2005) op het bedrijf van Campo waren geweest en hadden vastgesteld aan de hand van de administratie bij Campo welke planten recent door Campo aan [ged 2] waren geleverd. De AID ambtenaren hebben voorts verklaard dat zij monsters hebben meegenomen van planten die op teelttafels stonden bij [ged 2] waarvan het totale aantal overeenstemde met wat zij uit de administratie van Campo hadden afgeleid. Volgens dhr. [C] , één van de AID ambtenaren, ging het om 5 à 6 teelttafels met in totaal circa 3.000 planten. Hij heeft tevens verklaard dat de hoogte van de bemonsterde planten overeenstemde met wat de ambtenaren verwachtten op van wat zij hadden afgeleid uit de Campo administratie, waarbij de planten nog wel iets gegroeid zouden zijn (naar zijn schatting zo’n 5 cm). Dat materiaal zou volgens hem ongeveer een week of iets langer bij [ged 2] hebben gestaan.
2.4.
In het inmiddels omvangrijke dossier ontbreken echter de stukken uit de Campo administratie waaraan de AID ambtenaren refereren, noch is met voldoende zekerheid af te leiden welke ‘recente’ levering van Campo aan [ged 2] het betrof. Uiteindelijk blijft het daarom in wezen bij niet meer dan (gemotiveerde) speculatie door Pine Valley over de vraag welke levering of leveringen dit zou(den) zijn geweest. Dat is evenwel onvoldoende.
2.5.
In haar laatste akte gaat Pine Valley ervan uit dat het de levering moet zijn geweest die op of omstreeks 25 februari 2005 aan [ged 2] is verkocht en kennelijk eerder die week (op dinsdag 22 februari 2005) door [ged 2] is opgezet (zie nr. 28 van die akte). Campo c.s. hebben daar echter (onvoldoende weersproken) tegenover gesteld dat dit om een aantal redenen niet juist kan zijn.
2.5.1.
Ten eerste waren de planten uit die levering slechts 12 cm hoog. Campo heeft onderbouwd gesteld dat zij aan [ged 2] (enkel) stekken van 6’’ leverde (zie haar akte van 3 oktober 2012 nr. 22 en haar akte van 4 juni 2014 nr. 8). Dit is niet door Pine Valley weersproken. Dat betekent dat die stekken bij levering dus ongeveer 15 cm hoog waren, die vervolgens ongeveer 3 cm in de aarde werden gestoken (nr. 8 akte Campo c.s. van 4 juni 2014). Volgens het ambtsedig relaas van de AID inval waren de meegenomen planten 30 cm hoog. Campo c.s. heeft gesteld dat het tijdsverloop van 8 weken tussen 22 februari 2005 en de AID inval op 22 april 2005 onvoldoende is om dit verschil in hoogte van de planten te verklaren, onder verwijzing naar de verklaring van dhr. [B] (licentienemer van Pine Valley) dat de stekken gedurende 6 weken gecallust moeten raken en dan pas wortel schieten en gaan groeien. Dat betekent dat de planten uit deze levering tot aan de monsterneming nog maar iets gegroeid zouden zijn bovenop de initiële 12 cm. Er zouden nog 10 weken extra nodig zijn geweest om planten van 30 cm te krijgen, zoals de planten die door de AID zijn meegenomen.
2.5.2.
Hierbij komt dat het op 22/25 februari 2005 door Campo aan [ged 2] geleverde aantal planten volgens zowel het kassysteem als de verklaring van de accountant van Campo ongeveer 10.000 stuks bedroeg (zie producties M bij “0508 DI” en I). Dat is drie keer zoveel als de 3.000 stuks die AID ambtenaar [C] verklaarde te hebben gezien. Het strookt ook niet met zijn opmerking dat dit aantal overeenkwam met de informatie uit de administratie van Campo, omdat daaruit volgens de accountant als gezegd een aantal van 10.000 stuks bleek. Voorts is de opmerking van Pine Valley dat de rest van de planten mogelijk elders in de kas van [ged 2] kan hebben gestaan niet goed te verenigen met de verklaring van [C] dat zij elders in de kas alleen grotere Scheffleraplanten hebben gezien. De suggestie van Pine Valley dat er wellicht al planten verkocht zouden zijn heeft geen onderbouwing en lijkt evenmin logisch als de planten toen nog niet volgroeid waren en geschikt voor verkoop, terwijl eerdere leveringen dat wel waren, zoals Campo c.s. aanvoert.
2.5.3.
Tot slot staat de stelling van Pine Valley dat de in beslag genomen planten van de levering van 22/25 februari 2005 van Campo aan [ged 2] afkomstig waren haaks op de verklaring van AID ambtenaar [C] dat het materiaal “ongeveer een week of iets langer bij [ged 2] ” zou hebben gestaan.
2.6.
Voor zover Pine Valley zich (ondanks de duidelijke stellingname in haar laatste akte ook nog) beroept op leveringen van Campo op 7 april 2005 kan dit haar evenmin baten. Ten eerste blijkt uit het overzicht van de accountant van Campo dat die planten aan Duitse klanten van Campo zijn geleverd en niet aan [ged 2] . Dit een en ander wordt ook ondersteund door de facturen aan de betreffende Duitse klanten. De (ogenschijnlijke) kleine incongruentie in de datum van één factuur met de accountantsverklaring, waarop Pine Valley nog had gewezen, heeft Campo c.s. voldoende inzichtelijk weerlegd. Hoewel het kassysteem van [ged 2] mogelijk te manipuleren is (zoals Pine Valley heeft aangevoerd), congrueert dit standpunt van Campo c.s. wel daarmee omdat daaruit is af te leiden dat er in die periode geen Schefflera mini arboricola is opgezet. Ten tweede wijst Campo c.s. er ook in dit verband terecht op dat die stekken dan slechts 12 cm hoog zouden zijn geweest en niet 30 cm zoals door de AID is meegenomen.
2.7.
Eerdere leveringen in de periode januari 2005-22 april 2005 lijken evenmin in aanmerking te komen. Het betreffen ook hier volgens de accountantsverklaring aanzienlijk grotere aantallen dan de 3.000 stuks als geschat door AID ambtenaar [C] , waartegen Pine Valley geen bezwaar heeft geopperd. Bovendien is het onlogisch dat het deze leveringen zouden zijn gelet op de opmerkingen van de AID ambtenaren dat het een recente levering zou betreffen die volgens [C] dateerde van ongeveer een week voor de inval.
2.8.
Bij deze stand van zaken kan niet met voldoende zekerheid worden achterhaald op welke (‘recente’) levering van Campo aan [ged 2] de AID ambtenaren het oog hadden bij de bemonstering, noch of de bemonsterde planten behoorden tot een levering van Campo aan [ged 2] . Ondanks dat de AID ambtenaren het onwaarschijnlijk achtten, kan in dat licht voorts onvoldoende worden uitgesloten dat de door de AID meegenomen planten behoorden tot een vermeerdering van materiaal dat afkomstig was van (licentienemers van) Pine Valley. Het is niet in geschil dat [B] 250 planten aan [ged 2] heeft geleverd in oktober 2004 (zie productie 13 Pine Valley) en er zijn ook planten voor morfologisch onderzoek door de (voormalige) gemachtigde van Pine Valley (Royalty International Administration, ook wel RAI) aan [ged 2] geleverd. Die planten zou [ged 2] hebben gestekt voor testdoeleinden, wat ook de vermelding in het kassysteem van [ged 2] zou verklaren dat 576 stuks “test/monsters” zijn opgezet in week 13 van 2005. De rechtbank realiseert zich dat dit aantal evenmin strookt met wat AID ambtenaar [C] heeft gezien, maar als gezegd is dat aantal evenmin met voldoende zekerheid aan een bepaalde levering door Campo te koppelen. Het hogere aantal waargenomen planten kan mogelijk met Campo c.s. voorts worden verklaard doordat er meerdere stekken per plant kunnen worden genomen.
2.9.
Aan het voorgaande doet onvoldoende af de enkele verklaring van AID ambtenaar [C] dat dhr. [ged 2] na uitleg van het doel van hun bezoek in de kas met hen is meegelopen naar de planten. [ged 2] ontkent dit terwijl AID ambtenaar [D] het zich niet kan herinneren. Bovendien weet AID ambtenaar [C] niet meer of [ged 2] bevestigend heeft geantwoord op zijn (naar het oordeel van de rechtbank: cruciale) vraag of het om deze planten ging. Hier wreekt zich – zo blijkt – voormeld aanzienlijk tijdsverloop tussen de verklaringen van de getuigen en de gebeurtenissen waarop deze zien.
2.10.
Het voorgaande betekent dat Pine Valley niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en dat de inbreukvorderingen moeten worden afgewezen zoals overwogen in r.o. 4.11 van het tussenvonnis. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Pine Valley in nr. 33 van haar akte van 9 april 2014 dat [ged 2] heeft erkend dat zij het haar door [B] (en RAI) ter beschikking gestelde plantmateriaal zonder toestemming heeft vermeerderd en aldus sprake van inbreuk zou zijn. Terecht heeft Campo c.s. erop gewezen dat dit geen reactie betrof op de door Campo c.s. in de voorgaande akte overgelegde producties, waartoe de akte van Pine Valley beperkt had moeten zijn. Bovendien verzoekt Pine Valley in wezen dat de rechtbank terugkomt op de (bindende) eindbeslissing als neergelegd in r.o. 4.11 van het tussenvonnis. De rechtbank heeft daar immers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat als niet kan worden vastgesteld dat de bemonsterde partij geleverd is door Campo de inbreukvorderingen moeten worden afgewezen en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarop in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. Die omstandigheden zijn door Pine Valley evenwel niet gesteld, tevens indachtig dat uit de verklaring van [B] is af te leiden dat die partij voor testdoeleinden aan [ged 2] was geleverd. Campo c.s. heeft in haar laatste akte gesteld dat de door [ged 2] uitgevoerde vermeerdering met dat doeleinde is te verenigen (nrs. 38-39).
2.11.
Pine Valley zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Campo c.s. hebben als totale kosten opgevoerd een bedrag van € 51.770,31 waartegen door Pine Valley geen bezwaar is gemaakt. Partijen hebben geen onderscheid gemaakt naar de kosten in conventie en reconventie en evenmin voor wat betreft het incident. De rechtbank schrijft alles overziende een deel van 70% van de kosten toe aan de procedure in conventie, een deel van 25% aan de reconventie en 5% aan het incident. Zodoende is in conventie een bedrag van € 36.239,22 aan Campo c.s. toe te wijzen. Opgemerkt zij dat getuige [B] als kosten € 35,- heeft opgegeven. Die kosten zijn door Pine Valley te dragen.
in reconventie
2.12.
In het tussenvonnis was reeds overwogen dat de reconventionele schadevorderingen en de verklaring voor recht dat Pine Valley aansprakelijk is voor de schade zullen worden afgewezen. De rechtbank verwijst naar en volhardt bij dit oordeel. Thans ligt nog de gevorderde verklaring van geen inbreuk voor. Ook die vordering moet evenwel worden afgewezen. Zoals blijkt uit de toelichting (p. 15 cva) ziet de verklaring op de handel in en vermeerdering van Schefflera mini arboricola als geleverd door Caposa en aangeduid met de naam Annemiek. In conventie is gebleken dat de rechtbank niet kan vaststellen van wie de door de AID in beslag genomen monsters afkomstig zijn en (dus) ook niet of die van de door Caposa/Campo geleverde variëteit aangeduid met Annemiek zijn. Sterker nog, ook volgens de eigen stellingen van Campo c.s. is niet Annemiek maar Luseane in beslag genomen en onderzocht. Er is mitsdien geen bewijs voorhanden waarin een vergelijking wordt gemaakt van de Schefflera mini arboricola variëteit met de naam Annemiek met het door kwekersrecht beschermde ras Luseane. Zodoende kan niet worden vastgesteld of het materiaal met de naam Annemiek onderscheidbaar is van het beschermde ras Luseane.
2.13.
Campo c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Pine Valley heeft opgegeven een bedrag van € 77.782.41. Onder verwijzing naar r.o. 2.11 schat de rechtbank de kosten voor de reconventie op een aandeel van 25%, zodat Pine Valley recht heeft op een bedrag van € 19.445,60.
in het incident
2.14.
In het incidentele vonnis van 29 april 2009 is reeds overwogen dat Campo c.s. in de kosten daarvan zullen worden veroordeeld. De rechtbank schat de kosten daarvoor als gezegd in op 5% van het door Pine Valley opgegeven totaalbedrag van € 77.782,41, derhalve op € 3.889,12.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Pine Valley in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Campo c.s. tot op heden begroot op € 36.239,22,
3.3.
veroordeelt Campo c.s. in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van Pine Valley tot op heden begroot op € 19.445,60,
in het incident
3.4.
veroordeelt Campo c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Pine Valley tot op heden begroot op € 3.889,12,
in conventie, in reconventie en in het incident
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.