ECLI:NL:RBDHA:2018:4994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
NL 17.13651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guyaanse nationaliteit op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Guyaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft gesteld dat hij het doelwit is van de Guyaanse regering vanwege zijn politieke activiteiten en dat hij meerdere moordaanslagen heeft overleefd. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog steeds gevaar loopt. De rechtbank wijst erop dat eiser pas twee jaar na zijn komst naar Nederland zijn aanvraag heeft ingediend en dat hij zijn land legaal heeft verlaten. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij geen significante rol speelde in de Guyaanse politiek, wat de geloofwaardigheid van zijn relaas ondermijnt. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende zijn om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

ProcesverloopBij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guyaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de voormalige [functie] van Guyana, gevormd door de People’s Progressive Party (PPP), heeft geprobeerd eiser om het leven te brengen vanwege zijn politieke ideeën en activiteiten. Hij was aanhanger van de [naam] ( [naam] ). Zijn [persoon] , die [functie] in deze [functie] was, heeft hiertoe ook aangezet. Eiser heeft twee moordaanslagen, te weten in augustus 2004 en eind 2004, door het doodseskader Phantom Squad (PS) overleefd. Daarna is hij in 2011 en 2013 telefonisch bedreigd. De regering heeft er volgens eiser verder voor gezorgd dat zijn bedrijven, een taxibedrijf, een transportbedrijf en een onderneming in onroerend goed, failliet zijn gegaan. Omdat het oude regime nog steeds invloed heeft, vreest eiser bij terugkeer nog altijd voor zijn persoonlijke veiligheid.
2. Het asielrelaas van eiser is volgens verweerder ongeloofwaardig en verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat een aantal omstandigheden op voorhand afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Zo heeft eiser pas twee jaar nadat hij in Nederland was zijn aanvraag ingediend, terwijl hiervoor geen verschoonbare redenen door eiser zijn gegeven. Daarnaast heeft eiser een paspoort overlegd dat in mei 2013 is afgegeven door de Guyaanse autoriteiten, door wie hij naar eigen zeggen bedreigd werd. Ook heeft eiser Guyana op legale wijze en na controle door de autoriteiten verlaten. Ten aanzien van eisers asielrelaas wordt door verweerder overwogen dat uit eisers eigen verklaringen naar voren komt dat hij niet of nauwelijks een rol van betekenis speelde binnen de Guyaanse politiek. Als de regering daadwerkelijk erop uit was eiser te vermoorden, dan is het volgens verweerder bovendien niet aannemelijk dat het bij twee liquidatiepogingen en daarna alleen intimidatie en bedreiging zou zijn gebleven. Dit geldt te meer omdat PS opdracht had eiser te vermoorden en uit openbare bronnen blijkt dat zij honderden mensen hebben vermoord. Niet valt in te zien dat zij er niet in zouden slagen eiser te vermoorden en dat hij mazzel heeft gehad, aldus verweerder. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat niet valt in te zien hoe de telefonische dreigementen hebben kunnen bijdragen aan het door eiser gestelde doel van de regering om eiser om het leven willen brengen. Dit geldt ook voor het door eiser gestelde dat zijn bedrijven failliet zijn gegaan door toedoen van de regering. Ten slotte wordt in het individueel ambtsbericht van 10 augustus 2017 (IAB), dat moet worden beschouwd als een deskundigenbericht, slechts bevestiging gevonden voor één schietincident en de arrestatie van eiser in dat jaar wegens vuurwapenbezit. Voor de andere gebeurtenissen is in het IAB geen bevestiging gevonden. De gebeurtenissen lijken eerder samen te hangen met drugshandel en daaraan verwante criminele activiteiten, aldus verweerder.
3.1
Eiser voert aan dat de algemene stelling van verweerder dat de eerstgenoemde omstandigheden afbreuk doen aan eisers geloofwaardigheid, in strijd is met werkinstructie (WI) 2014/10. Deze omstandigheden zijn niet gerelateerd aan concrete elementen van het asielrelaas.
3.2
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog, omdat verweerder deze omstandigheden niet als doorslaggevende omstandigheden heeft tegengeworpen. De rechtbank ziet daarom geen strijd met de WI 2014/10. De beroepsgrond faalt.
4. Eiser betoogt verder dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij geen belangrijke opposant is. Verweerder heeft enkel beoordeeld of eiser kan worden aangemerkt als een politicus en gaat eraan voorbij dat hij een bekend persoon is die de PPP-regering niet welgevallig is. Ook dit profiel kan tot negatieve belangstelling leiden, wat ook blijkt uit de door PS gepleegde moord op een ander bekend persoon, niet zijnde politicus. Verder is niet in geschil dat eiser twee maal is beschoten. Dat geen bevestiging van de overige door eiser genoemde gebeurtenissen is gevonden in het individueel ambtsbericht, wil volgens eiser niet zeggen dat deze dus niet hebben plaatsgevonden. De opstellers van het IAB hebben hier immers geen onderzoek naar gedaan. Dat PS achter de aanslagen zat is niet uitdrukkelijk door verweerder betwist, enkel is opgemerkt dat handelwijze zoals door eiser verteld niet past bij algemene beeld dat bestaat van PS. Subsidiair betoogt eiser dat verweerders standpunt inhoudelijk geen stand kan houden. Het IAB bevestigt dat PS in de genoemde periode aanslagen pleegde op de [functie] bevolking, met name op personen tegen wie, al dan niet terecht, criminele verdenkingen bestonden. Het was de regering er vooral om te doen om met tegenstanders af te rekenen, waaronder concurrenten in de drugshandel waarin de regering zelf ook actief was. Dit blijkt volgens eiser uit het IAB en andere openbare bronnen. De aanslagen op eiser passen in dit beeld, waarbij moet worden meegewogen dat verweerder minstens een van de aanslagen op eiser niet ongeloofwaardig acht en bovendien uit het IAB blijkt dat eiser als verdachte is aangemerkt van drugsmisdrijven. Verder is ten onrechte niet door verweerder bij de besluitvorming betrokken dat eiser ten minste een maal is aangevallen door PS, en daarmee doelwit van de regering en diens PS is geweest. Het enkele feit dat eiser daarbij niet is gedood, is volgens hem onvoldoende reden om dit relaas ongeloofwaardig te achten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het niet aannemelijk kan worden geacht dat eiser geluk heeft gehad dan wel waarom het feit dat hij geluk heeft gehad, afbreuk doet aan zijn vrees. Omdat eiser naast tegenstanders ook bondgenoten bij de politie had, bijvoorbeeld de heer [naam] , de [naam] en [naam] , waarvan ook een verklaring is overgelegd, is het niet vreemd dat hij aangifte kon doen, ondanks het feit dat politie informatie doorspeelde aan PS. Ook de telefonische intimidaties en geslaagde pogingen van de overheid om zijn bedrijven het faillissement in te jagen, passen volgens eiser binnen algemene praktijken die zich richten tegen grote delen van de [functie] bevolking. De overheid is van tactiek veranderd en wilde eiser enkel nog intimideren, wat niet wil zeggen dat eiser door dezelfde personen om het leven zal worden gebracht bij terugkeer. Ten slotte betoogt eiser dat het IAB ziet op eisers eigen betrokkenheid bij PS of andere misdrijven en niet op zijn relaas. Naar de overige elementen van zijn relaas is geen onderzoek gedaan, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 83a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
6.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 april 2016 [1] de wijze van toetsen door de Nederlandse bestuursrechter als volgt omschreven.
6.2
De bestuursrechter toetst, binnen de grenzen van artikel 8:69 van de Awb en artikel 83 van de Vw 2000, of de besluitvorming die heeft geleid tot een standpunt dat een asielrelaas of een onderdeel daarvan ongeloofwaardig is, voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt, in het bijzonder wat betreft de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de inhoud en kenbaarheid van de motivering van dat besluit. Verder toetst de bestuursrechter of het standpunt van verweerder over de voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas relevante elementen terecht is. De bestuursrechter toetst ook of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door hem aan een vreemdeling tegengeworpen tegenstrijdigheden, vaagheden en bevreemdingwekkende verklaringen betrekking hebben op essentiële onderdelen van diens asielrelaas. Deze manier van toetsen geldt ook voor het standpunt van verweerder over de vraag of de verklaringen van een vreemdeling, afgelegd tijdens de gehoren, tegenstrijdig met elkaar zijn. Door de bestuursrechter kan immers zonder meer worden vastgesteld of uit de rapporten van die gehoren blijkt dat een vreemdeling tegenstrijdig heeft verklaard. Ten slotte toetst de bestuursrechter, voor zover een vreemdeling het door hem in zijn asielrelaas gestelde met bewijsmiddelen heeft gestaafd, het standpunt van verweerder daarover overeenkomstig de uitgangspunten van het algemene bestuursrecht.
6.3
Bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling heeft verweerder beslissingsruimte en zal de bestuursrechter daarom moeten toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dat asielrelaas ongeloofwaardig is, zij het dat de bestuursrechter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van verweerder waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, moet toetsen.
7. Anders dan eiser heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers asielrelaas met de hiervoor onder rechtsoverweging 2 weergegeven motivering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom juist hij nog altijd te vrezen heeft voor de regering. Immers, niet is gebleken dat eiser nog altijd in de belangstelling staat van de regering dan wel PS. Eiser heeft niet aangevoerd dat sprake is van recente bedreigingen of aanwijzingen dat hij nog altijd wordt gezocht door de regering. Hierbij heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat op grond van eisers relaas niet aannemelijk is geworden dat de PPP-regering eiser als een dermate belangrijk en invloedrijk politieke tegenstander zag dat zij hem om het leven wilde brengen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat zijn [persoon] een [functie] bekleedde dan wel dat eiser een publiek bekend figuur was, niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat het betreffende huwelijk al in 1992 is ontbonden. Ook is niet gebleken dat eisers publiekelijke bekendheid ertoe leidde, en nog altijd toe leidt, dat hij extra in de belangstelling stond dan wel staat. Eisers overigens terechte vaststelling dat verweerder niet heeft betwist dat eiser minimaal één keer is beschoten, doet hieraan niet af. Daarbij heeft verweerder tevens bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser na de aanslagen verder met rust is gelaten. Eisers betoog dat hij geluk heeft gehad en dat zij hem nog altijd in het vizier hebben, is niet nader onderbouwd en slaagt daarom niet. Ook de door eiser in beroep overgelegde verklaring van [naam] acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat ook de overige gebeurtenissen, zoals de telefonische bedreigingen en de faillissementen, niet zijn onderbouwd en dat in ieder geval niet is vast komen te staan dat deze het gevolg zijn van acties van de regering of dat de regering daartoe opdracht heeft gegeven. Het blijft bij vermoedens van eiser. Omdat het aan eiser is om zijn gestelde vrees aannemelijk te maken en hij – ook naar het oordeel van de rechtbank – hierin niet is geslaagd, slaagt eisers betoog dat uit het onderzoek dat is verricht voor het opstellen van het IAB ten onrechte niet is ingegaan op eisers relaas evenmin. De rechtbank ziet om die reden dan ook geen aanleiding verweerder op grond van artikel 8:29 van de Awb op te dragen de zwartgemaakte delen in het IAB toegankelijk te maken voor de rechtbank. Eisers verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvraag is op goede gronden afgewezen als ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel