In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. X] en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen loonheffingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (middellijk) directeuren-grootaandeelhouders, [persoon 6] en [persoon 7], in dienstbetrekking waren bij eiseres. De zaak betreft de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd over de tijdvakken van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2015, waarbij belastingrente in rekening is gebracht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 14 juni 2017, waarin de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er significante wijzigingen hebben plaatsgevonden in de rechtsverhouding tussen eiseres en de directeuren-grootaandeelhouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de managementvergoedingen die aan de holding zijn betaald, niet gelijkgesteld kunnen worden aan een dienstbetrekking. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.876,50.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.