8.2Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de primaire stellingname van verweerder is dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote en evenmin tussen eiser en zijn zoon. Subsidiair levert het weigeren van verblijf aan eiser geen strijd op met artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing van dat subsidiaire standpunt verwijst verweerder naar pagina 8 van het bestreden besluit, waar is ingegaan op de mogelijkheden voor de echtgenote en zoon van eiser om een verblijfsvergunning aan te vragen in Rwanda op grond van het huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote. Dat de echtgenote van eiser een uitgenodigd vluchtelinge is, heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder heeft ook nog opgemerkt dat de asielprocedure niet de geëigende weg is om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM aan te vragen.
9. Eiser voert aan dat verweerder zich tot taak heeft gesteld ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder mag zich daar niet makkelijker van afmaken indien hij de vreemdeling ervan verdenkt dat de asielaanvraag is ingediend om toegang tot Nederland te verkrijgen. De beoordeling van artikel 8 van het EVRM behoeft een zelfstandige afweging. Eiser heeft in de zienswijze en in de gronden van het beroep benadrukt dat zijn echtgenote een uitgenodigd vluchtelinge is. Daar is verweerder ten onrechte in het geheel niet op ingegaan. Volgens eiser heeft verweerder de relevante feiten en omstandigheden onvoldoende onderzocht en gewogen, waardoor schending van artikel 8 van het EVRM aan de orde is.
10. De rechtbank stelt voorop dat het beoordelingskader bij een meetoets niet afwijkt van dat bij een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM.
In het bestreden besluit is verweerder uitgegaan van het huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote en dat [naam 3] zijn biologische kind is. Gelet op de toelichting ter zitting trekt verweerder niet (meer) in twijfel dat sprake is van family-life, maar is verweerder van oordeel dat dat niet beschermenswaardig is.
De rechtbank kan verweerder daarin echter niet volgen, indien op basis van de overgelegde akten moet worden aangenomen dat eiser de biologische vader van [naam 3] is. Eiser heeft bovendien ook ter zitting benadrukt dat het huwelijk tussen [naam 2] en hem wel degelijk feitelijk invulling heeft gekregen tijdens hun gezamenlijk verblijf in Oeganda, waar [naam 3] is verwekt.
Waarom dan van beschermenswaardig familieleven geen sprake is, blijkt nergens uit.
11. Dat betekent dat verweerder onder artikel 8 van het EVRM een afweging dient te maken. Daarbij kan van belang zijn of al dan niet sprake is van een inmenging, maar ook andere elementen kunnen van gewicht zijn, zoals bijvoorbeeld de vraag of en zo ja hoe de [naam 2] en [naam 3] een verblijfsvergunning kunnen aanvragen in Rwanda op grond van het huwelijk tussen eiser en diens echtgenote.
Van de zijde van eiser is er echter herhaaldelijk met name gewezen dat zijn echtgenote in Nederland verblijft als uitgenodigd vluchteling vanuit Rwanda. Dat element is door verweerder in het geheel niet in de afweging betrokken. Aan dit punt kan echter bepaald niet op voorhand alle relevantie worden ontzegd. Voor zover verweerder meent dat dit element niet relevant is omdat het door eiser niet is onderbouwd, had het op de weg van verweerder gelegen om ten minste aan eiser duidelijk te maken dat een onderbouwing hiervan noodzakelijk was, nog daargelaten dat verweerder ook zelf mogelijkheden heeft tot onderzoek van de feitelijke juistheid van dit punt.
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten hiernaar verder onderzoek te doen.
12. Gelet op wat de rechtbank in rechtsoverwegingen 10 en 11 heeft overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1).