Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum]. Zij bezitten de Montenegrijnse nationaliteit. Op 31 januari 2018 hebben zij asielaanvragen ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. In 2006 is hij betrokken geraakt bij een vechtpartij in een café waarbij een persoon is overleden. Eiser is opgepakt op verdenking van moord. In 2008 is hij vrijgesproken. Eiser stelt dat hij na zijn vrijlating problemen heeft ondervonden van de familie en vrienden van het slachtoffer. Eiseres heeft de problemen van haar partner, eiser, aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Zij heeft geen eigen asielmotieven naar voren gebracht.
Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser verdachte is geweest in een moordzaak en is vrijgesproken. Zijn verklaringen over de problemen die hij na zijn vrijlating heeft ondervonden, acht verweerder niet geloofwaardig. Omdat Montenegro een veilig land van herkomst is en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dat in hun geval anders is, heeft verweerder de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eisers hebben de aanwijzing van Montenegro als veilig land van herkomst betwist. Daartoe hebben zij in de zienswijze en in beroep verwezen naar het EASO rapport over Montenegro van november 2016. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op deze grond. Nu eisers in beroep niet hebben onderbouwd waarom deze motivering onvoldoende is, concludeert de rechtbank dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat Montenegro als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Montenegro geen bescherming nodig hebben. Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat Montenegro in hun specifieke omstandigheden niet veilig is.
Zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, heeft hij zich voor zijn (gestelde) problemen met de familie van het slachtoffer niet tot de (hogere) autoriteiten van Montenegro gewend. Er kan daarom niet gezegd worden dat die autoriteiten hebben geweigerd eiser bescherming te bieden of dat zij het eiser onmogelijk hebben gemaakt om bij eventuele problemen rechtsmiddelen in te stellen. Uit eisers enkele stelling dat hij een aantal keer aangifte heeft gedaan van mishandeling maar dat daar niets mee is gedaan, kan niet worden afgeleid dat het voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om bescherming te vragen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser de stelling dat aangifte is gedaan niet met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Montenegro voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is.
Eisers hebben verder betoogd dat er ten onrechte geen medisch onderzoek aan eiser is aangeboden. Zij stellen dat het categoriaal uitsluiten van medisch onderzoek in zogenaamde ‘spoor 2-zaken’, dat wil zeggen zaken waarin sprake is van een veilig land van herkomst, in strijd is met artikel 18 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
Uit artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, volgt dat de lidstaten een medisch onderzoek regelen wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een asielverzoek relevant acht. Hieruit volgt dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt voor wat betreft het al dan niet noodzakelijk achten van medisch onderzoek. Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn dus niet gehouden tot het doen verrichten van medisch onderzoek. De beroepsgrond faalt.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.