ECLI:NL:RBDHA:2018:4894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
NL17.8363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vrouw met werkzaamheden voor internationale organisaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vrouw. Eiseres, die in Irak heeft gewerkt voor internationale organisaties zoals International Relief and Development (IRD) en Save the Children, heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Ze heeft aangevoerd dat ze bedreigd is door verschillende politieke partijen en haar familie vanwege haar werk en haar scheidingen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht.

Tijdens de zitting op 9 februari 2018 heeft eiseres haar verhaal toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen overtuigend bewijs heeft geleverd voor haar claims, zoals documenten die haar werk bij IRD en Save the Children onderbouwen. Ook zijn er tegenstrijdigheden in haar verklaringen over de tijdlijn van haar werkzaamheden en de bedreigingen die zij heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig zijn.

De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiseres in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet kan leiden tot een asielvergunning. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken hoger beroep instellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopEiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 augustus 2017 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Van eiseres zijn nog stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Sulaiman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is van Iraakse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum]. Op 2 november 2015 heeft zij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft in Irak gewerkt voor de Amerikaanse organisatie International Relief and Development (IRD) en later voor Save the Children. Ook heeft zij gewerkt voor de commissie die toezicht hield op verkiezingen en stemlokalen. Eiseres is tijdens haar werk voor IRD benaderd door het Al Mahdi leger, de Al Fadila partij en de Badr strijdkrachten en is gevraagd op hen te stemmen, wat zij niet gedaan heeft. Daarna ontving ze een kogelbrief en bedreigingen en is een geluidsbom geplaatst. Ook heeft eiseres problemen gehad met haar familie, met name haar broers, vanwege haar werk, omdat ze meermaals gescheiden is en omdat zij vonden dat zij haar oudste dochter [oudste dochter] niet goed had opgevoed. De familie denkt ook dat eiseres haar dochter bij haar vlucht naar het buitenland geholpen heeft. Eiseres vreest voor haar familie en de politieke partijen en is ongeveer een maand na het vertrek van haar dochter uit Irak vertrokken. Eiseres heeft van haar moeder begrepen dat er een fatwa over haar is uitgesproken en dat haar broer haar wil vermoorden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Haar verklaringen over haar werkzaamheden, de daaruit voortvloeiende problemen met verschillende partijen in Irak en de problemen met haar familie acht verweerder niet geloofwaardig.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan het standpunt dat de verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden voor IRD, Save the Children en de kiescommissie niet geloofwaardig zijn, heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst heeft eiseres geen documenten overgelegd met betrekking tot haar werkzaamheden voor IRD en Save the Children, behalve een certificaat van een workshop van IRD van 23 t/m 26 juli 2012 en een getuigschrift van de IRD van 20 december 2010. Uit deze documenten blijkt echter niet van een werkgever-werknemer relatie, zodat hieraan geen waarde kan worden gehecht. Nu eiseres stelt dat zij tien dagen na het laatste incident uit haar land van herkomst is vertrokken, mag van haar verwacht worden dat zij documenten had meegenomen, nu zij de tijd heeft gehad haar vlucht voor te bereiden. Verder heeft eiseres tegenstrijdig verklaard over de datum waarop zij gestopt is met haar werkzaamheden voor Save the Children. Tijdens het eerste gehoor heeft zij verklaard dat zij daar tot begin 2014 heeft gewerkt, terwijl zij tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat zij er van 2014 tot 2015 heeft gewerkt. Voorts heeft zij wisselend verklaard over haar werkzaamheden bij de IRD. Zij heeft verklaard dat zij projectmanager was van een project voor gescheiden vrouwen en weduwen en dat zij werk creëerde voor vrouwen, zoals naaien of koken, dat ze verantwoordelijk was voor naaimachines die ze van IRD had gekregen en dat ze probleemoplosser was. Ten aanzien van de gestelde werkzaamheden voor de kiescommissie is de verklaring van eiseres dat ze is benaderd voor verkiezingen op provinciaal niveau in september 2015 in strijd met informatie uit openbare bronnen, waaruit blijkt dat provinciale verkiezingen in Irak in april 2013 hebben plaatsgevonden en de volgende verkiezingen op provinciaal niveau vinden plaats in 2017. Verder heeft eiseres tegenstrijdig verklaard over de ontvangst van de dreigbrief. Eiseres heeft aanvankelijk verklaard alleen een envelop met kogel te hebben ontvangen (pagina 17 nader gehoor) en later dat er ook een brief in de envelop zat (pagina 9 aanvullend gehoor). Verder acht verweerder het opmerkelijk dat eiseres nog tien dagen na ontvangst van deze brief zonder problemen is gebleven en dat eiseres deze brief niet heeft meegenomen. Dat een geluidsbom zou zijn geplaatst door het Al Mahdi-leger is niet meer dan een vermoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met de hiervoor weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden niet geloofwaardig zijn. Gelet daarop heeft verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen die eiseres vanwege deze werkzaamheden stelt te hebben ondervonden met haar familie en van de zijde van het Al Mahdi leger, de Al Fadila partij en de Badr strijdkrachten niet geloofwaardig zijn.
Ten aanzien van de overige problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden van de zijde van haar familie, heeft verweerder allereerst terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij na het vertrek van haar dochter nog een maand zonder problemen in haar woning heeft verbleven. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er een fatwa over haar is uitgesproken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres slechts stelt dit van haar moeder te hebben gehoord en op geen enkele andere wijze informatie heeft ingewonnen.
In beroep heeft eiseres het besluit van de Zweedse autoriteiten overgelegd waarbij aan haar dochter een asielvergunning is verleend. Uit dit besluit leidt de rechtbank af dat het relaas van de dochter ziet op problemen die zij heeft ondervonden van de zijde van de familie van haar overleden echtgenoot. De Zweedse autoriteiten hebben aannemelijk geacht dat zij het risico loopt te worden vervolgd door deze familie. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit besluit niet dienen als onderbouwing van het asielrelaas van eiseres, nu zij stelt problemen te hebben ondervonden van de zijde van haar eigen familie. Niet is gebleken dat dit verband houdt met de problemen waarover haar dochter heeft verklaard. Verder heeft eiseres in beroep facebookberichten overgelegd en gesteld dat dit berichten zijn tussen de ex-vriend van de dochter van eiseres en de broers van eiseres. De rechtbank stelt echter vast dat uit deze berichten niet valt op te maken wie de verzenders en ontvangers daarvan zijn, zodat ook deze berichten het asielrelaas van eiseres niet kunnen onderbouwen. De slotsom is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde familieproblemen van eiseres niet geloofwaardig zijn.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege haar medische problemen, overweegt de rechtbank dat de medische toestand van eiseres nimmer kan leiden tot een asielvergunning. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak M’Bodj tegen de Belgische Staat van 18 december 2014 (ECLI:EU:C:2014:2452) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733).
Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder haar uitstel van vertrek had moeten verlenen op grond van artikel 64 van de Vw, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet met relevante stukken (van een behandeld arts) heeft onderbouwd dat zij op dit moment onder medische behandeling staat. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om het Bureau Medische Advisering om advies te vragen.
De enkele stelling van eiseres tot slot dat de situatie in Irak ernstig is verslechterd en dat zij als onafhankelijke vrouw het gevaar loopt ten prooi te vallen aan extremistische groeperingen en daarmee op een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM noopt niet tot een ander oordeel, nu de onderbouwing daarvan ontbreekt.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel