ECLI:NL:RBDHA:2018:4857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
NL18.5856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, een Libische nationaliteit houder, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 4 januari 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar Italië heeft op 30 januari 2018 ingestemd met het verzoek om eiser terug te nemen. Eiser stelt dat hij in Italië onder zeer slechte omstandigheden is behandeld en dat hij niet kan worden verwacht om zich tot de Italiaanse autoriteiten te wenden voor hulp. Hij voert aan dat zijn traumatische ervaringen en de omstandigheden in Italië maken dat overdracht aan Italië onevenredig hard zou zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de asielaanvraag niet aan hem had moeten worden getrokken. De rechtbank oordeelt dat de gestelde omstandigheden in Italië, hoewel ernstig, niet voldoende zijn om af te wijken van de Dublinverordening. Eiser moet zich wenden tot de Italiaanse autoriteiten en eventueel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als hij van mening is dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL18.5856
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. K. Logtenberg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 maart 2018 (bestreden besluit).
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A. Nuland, tolk. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Libische nationaliteit. Op 4 januari 2018 heeft hij in Nederland gevraagd om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Italië heeft op 30 januari 2018 ingestemd met verweerders verzoek van 18 januari 2018 om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening (claimakkoord). Het claimverzoek vermeldt dat eiser de grens met Italië illegaal heeft overschreden op 27 juni 2017, en dat hij na zijn inreis te Italië in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend op 12 september 2017.
3. Bij het bestreden besluit is eisers aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling ervan.
4. Eiser voert in beroep - samengevat weergegeven - het volgende aan.
- Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiser zou moeten klagen bij de Italiaanse autoriteiten, nu eiser in Italië ten onrechte is opgepakt, gedetineerd was en onder zeer slechte omstandigheden gevangen werd gehouden. Van eiser kan daarom niet worden verwacht dat hij zich wendt tot de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft in dit verband twee vertaalde documenten overgelegd die betrekking hebben op zijn vrijlating in Italië.
- Gezien eisers traumatische ervaringen is sprake van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat overdracht van hem aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
- Eiser beroept zich verder op het Country Report Italy van 28 februari 2017 van de Asylum Information Database (AIDA), waaruit hij afleidt dat asielzoekers slechts met heel veel moeite toegang kunnen krijgen tot NGO’s en het UNHCR, en dat hulp bij het indienen van een klacht bijna niet te verkrijgen is. Ook hebben mensen die al een vorm van opvang hebben gehad en weg zijn gegaan uit Italië moeite om weer opvang te krijgen. Eiser vreest daarom dat hij bij terugkomst in Italië onmiddellijk opnieuw zal worden gedetineerd.
5. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. In geschil is of verweerder eisers aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde traumatische detentieomstandigheden in Italië geen aanleiding vormen om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Nu Italië middels het claimakkoord heeft gegarandeerd eisers asielverzoek in overeenstemming met de geldende internationale verplichtingen in behandeling te nemen, dient eiser zich op grond van het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008 (JV 2009/41) tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten, en eventueel tot het EHRM, te wenden indien hij van mening is dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. In dit geval is niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. De verwijzing van eiser naar het rapport 'Country Report Italy 2016' van 28 februari 2017 van The Asylum Information Database (AIDA) geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het rapport vormt geen reden voor twijfel aan de toegang tot de asielprocedure of het aannemen van systeemfouten in die procedure en de opvangvoorzieningen in Italië.
6. Geconcludeerd wordt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden die maken dat hij de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.