In deze zaak heeft eiseres, een Filipijnse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een kort verblijf visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd op 20 juli 2017 ingediend, maar op 31 juli 2017 afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij een sterke sociale en economische binding met haar land van herkomst had, wat essentieel is voor de beoordeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft op 24 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 15 maart 2018 heeft eiseres aangevoerd dat zij sinds 2016 een relatie heeft met haar referent en dat zij overweegt deze relatie te intensiveren. Eiseres heeft ook bewijsstukken overgelegd, waaronder foto’s, whatsapp-gesprekken en bankafschriften, om haar relatie te onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de sociale binding van eiseres met de Filipijnen onvoldoende is om aan te nemen dat zij tijdig zal terugkeren na haar verblijf in Nederland. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat eiseres geen administratieve bewijsstukken kon overleggen die haar economische situatie in de Filipijnen onderbouwen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende sociale en economische binding is, wat leidt tot redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De rechtbank heeft ook de grief van eiseres dat zij niet is gehoord in de bezwaarprocedure verworpen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.