ECLI:NL:RBDHA:2018:4842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herstel van Europees octrooi en uitleg van artikel 23 Rijksoctrooiwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het Octrooicentrum Nederland, de verweerder in deze procedure. Eiseres had een verzoek ingediend om herstel van haar Europees (NL) octrooi, dat eerder was afgewezen. De rechtbank behandelt de afwijzing van het verzoek om herstel, dat was gebaseerd op de stelling dat eiseres de termijn voor het indienen van de vertaling van de na oppositie gewijzigde conclusies niet had gehaald. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om herstel terecht was, omdat eiseres niet binnen de vereiste termijn van twee maanden na het bekend worden van het niet in acht nemen van de termijn een verzoek om herstel had ingediend. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van het herstelverzoek begint te lopen vanaf het moment dat de aanvrager of houder van het octrooi zich bewust is van het niet in acht nemen van de termijn. Eiseres had op 27 juli 2016 moeten weten dat de termijn niet was gehaald, waardoor de termijn voor het indienen van het herstelverzoek op 28 september 2016 was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: ir. G.J.M. Verhees),
en

Octrooicentrum Nederland, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Witteman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herstel van het Europees (NL) octrooi nr. [nummer] in de vorige toestand afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Overwegingen

1. Het Europees octrooi met nr. [nummer] van eiseres wordt geacht niet in Nederland de in artikel 49 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: Row 1995) bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad, omdat de termijn van 27 juli 2016 voor het indienen van de vertaling van de na oppositie gewijzigde conclusies in Nederland onbenut is verstreken. Eiseres heeft op 20 oktober 2016 verzocht om herstel.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek om herstel ten grondslag gelegd dat eiseres het verzoek niet binnen twee maanden heeft gedaan na het bekend worden dat de termijn niet is gehaald, als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Row 1995.
3. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Row 1995 wordt, indien de aanvrager of de houder van een octrooi dan wel de houder van een Europees octrooi, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van het bureau of het bureau bedoeld in artikel 99 in acht te nemen, op zijn verzoek door het bureau de vorige toestand hersteld, indien het niet in acht nemen van de termijn ingevolge deze rijkswet rechtstreeks heeft geleid tot het verlies van enig recht of rechtsmiddel.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen, doch uiterlijk binnen een termijn van een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn, ingediend. De nog niet verrichte handeling moet uiterlijk gelijktijdig met het verzoek geschieden. Bij de indiening wordt een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen bedrag betaald.
4. Eiseres betoogt dat verweerder een onjuiste uitleg geeft aan artikel 23, derde lid, van de Row 1995. Zij voert daartoe aan dat verweerder voor de aanvang van de in die bepaling genoemde termijn ten onrechte uitgaat van 27 juli 2016, de datum waarop voor eiseres bekend was dat de termijn voor het indienen van de vertaling niet is gehaald. De bepaling spreekt immers duidelijk over de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn is weggenomen. De termijn als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Row 1995 is dan ook pas aangevangen op 22 augustus 2017, omdat de oorzaak, de internetafsluiting door KPN, op die datum is weggenomen. De termijn verstreek dan ook op 22 oktober 2017, zodat zijn verzoek om herstel tijdig is ingediend. Uit de Memorie van Toelichting blijkt niet dat de wettekst anders gelezen moet worden, enkel dat beoogd is de jurisprudentie van het Europees Octrooi Bureau (hierna: EOB) van toepassing te laten zijn. Jurisprudentie ziet echter alleen op specifieke situaties en de door verweerder aangehaalde jurisprudentie ziet niet op vergelijkbare situaties. Daarbij komt dat de termijn van twee maanden bedoeld is om de aanvrager nog twee maanden de tijd te geven het herstelverzoek voor te bereiden en in te dienen. De uitleg van verweerder volgend, zou dat voor eiser maar één maand zijn. Als hij nog een maand op vakantie was geweest, was een herstelverzoek indienen onmogelijk geweest. Ook daaruit blijkt dat de uitleg van verweerder niet juist kan zijn, aldus eiseres.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Het is vaste jurisprudentie dat handelingen van de vertegenwoordiger ook als handelingen van de aanvrager of octrooihouder zijn aan te merken, zodat het verlies van rechten ten gevolge van het optreden van de vertegenwoordiger alleen hersteld kan worden ingeval deze vertegenwoordiger de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
5.2
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 23, derde lid, van de Row 1995 (TK, 2004-2005, 29 874 (R 1777), nr.3, pagina 15) staat: ‘De term «de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen» in regel 13 van het Reglement komt overeen met de in artikel 122, tweede lid, van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (hierna: EOV) gehanteerde term (ingevolge het Herzieningsverdrag EOV verplaatst naar de uitvoeringsregels bij dit verdrag). Het voordeel van letterlijke overname van deze term is dat aansluiting kan worden gezocht bij de jurisprudentie van het EOB. Volgens het EOB gaat de termijn van twee maanden lopen vanaf het moment waarop degene die verantwoordelijk is voor het octrooi of de octrooiaanvraag wist of had kunnen begrijpen dat een termijn niet is gehaald.’
5.3
De rechtbank overweegt ten aanzien van bedoelde term als volgt. Uit de aangehaalde passage uit de memorie van toelichting bij artikel 23, derde lid, van de Row 1995 blijkt dat de wetgever uitdrukkelijk voor deze term heeft gekozen en daarmee heeft beoogd aansluiting te zoeken bij het EOV, de daarbij behorende reglementen en de door het EOB daaraan gegeven uitleg. De rechtbank ziet gelet daarop reden om uit te gaan van de bedoeling van de wetgever.
Uit verscheidene beslissingen van het EOB blijkt dat het EOB de woorden ‘within two month of the removal of the cause of non-compliance’ uitlegt als ‘binnen twee maanden vanaf de datum waarop degene die verantwoordelijk is voor het octrooi of de octrooiaanvraag wist of had kunnen begrijpen dat een termijn niet is gehaald’ (zie onder meer ECLI:EP:BA:1985:T019182, ECLI:EP:BA:1990:J001789 en ECLI:EP:BA:2016:T062915). Eiseres wist reeds op 27 juli 2016 dat de termijn voor het indienen van de vertaling niet was gehaald, zodat de in artikel 23, derde lid, van de Rwo 1995 bedoelde termijn van twee maanden op 28 september 2016 is verstreken. De omstandigheid dat de jurisprudentie van het EOB ziet op andere gevallen dan het voorliggende, doet daaraan niet af. Artikel 23 van de Rwo 1995 en artikel 122, tweede lid, van het EOV gelezen in samenhang met regel 13 (lees: 136) van het daarbij behorende Uitvoeringsreglement ziet op herstelverzoeken in zijn algemeen. De in de jurisprudentie ontwikkelde uitleg van die bepalingen is dan ook algemeen van toepassing, ongeacht de specifieke situatie van het onderliggende geschil. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiseres, door vakantie, feitelijk minder dan twee maanden de tijd heeft gehad om het verzoek om herstel in te dienen, voor haar eigen risico komt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.