ECLI:NL:RBDHA:2018:4831
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018, zijn eisers, waaronder een gezin met twee kinderen, in beroep gegaan tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De besluiten betroffen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers stelden dat de opvangomstandigheden in Italië ontoereikend zijn en dat zij, gezien hun kwetsbare situatie, aanvullende garanties nodig hadden voor hun overdracht naar Italië.
Tijdens de zitting op 19 april 2018, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, werd het standpunt van eisers toegelicht. Zij voerden aan dat de situatie in Italië, met betrekking tot de opvang van asielzoekers, niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overwoog dat, hoewel er tekortkomingen zijn in het Italiaanse opvangsysteem, deze niet zo ernstig zijn dat de overdracht van eisers aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun medische behoeften in Italië niet adequaat zouden worden vervuld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvragen van eisers niet in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Italië niet in strijd was met de Europese regelgeving. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.