ECLI:NL:RBDHA:2018:4827
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018, hebben eisers, bestaande uit [persoon 1], [persoon 2] en hun minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze besluiten betroffen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op de grond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen. De eisers hebben hun asielaanvraag op 23 december 2017 ingediend, maar uit Eurodac bleek dat zij eerder in Duitsland om internationale bescherming hadden verzocht. De Duitse autoriteiten hebben op 25 januari 2018 ingestemd met de terugname van eisers op basis van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 19 april 2018, waar de zaak samen met een andere zaak werd behandeld, hebben de eisers hun gemachtigde, mr. A. Habib-Portier, meegenomen. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet konden aantonen dat er systematische tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen grond was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de overdracht aan Duitsland niet in strijd zou zijn met de mensenrechten.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.