ECLI:NL:RBDHA:2018:4808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag op basis van medisch advies en toegankelijkheid van zorg in Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Armeense vrouw, had een aanvraag ingediend op 12 juli 2017, die op 20 juli 2017 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 21 augustus 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft op 9 april 2018 de zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank heeft overwogen dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in zijn advies concludeerde dat eiseres in staat was om te reizen en dat er bij terugkeer naar Armenië geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat haar aanvraag onterecht als incompleet was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie en de toegankelijkheid van zorg in Armenië. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat verweerder dit advies terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er geen schending was van de hoorplicht en dat de afwijzing van de aanvraag niet getuigde van willekeur. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is A. Kourdyan als tolk ter zitting verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Armeense nationaliteit. Op 12 juli 2017 is namens eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 19 juli 2017 (het BMA-advies) afgewezen. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres in staat is om te reizen. Aanbevolen wordt om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Voorts is bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit getuigt van willekeur. De door haar ingediende aanvraag was incompleet en had daarom nog niet voor advies naar het BMA doorgezonden mogen worden. In de aanvraag had zij reeds melding gemaakt van haar hartproblemen en meegedeeld dat zij hieromtrent nog nadere medische stukken zou inbrengen. Verweerder had eiseres een termijn moeten gunnen om deze stukken alsnog in te dienen. Voorts voert eiseres aan dat verweerder heeft miskend dat de ondersteuning van een sociaal maatschappelijk netwerk dan wel mantelzorg noodzakelijk is. Nu het BMA wel aanbevelingen ten aanzien van de reisvoorwaarden doet, roept dit bij eiseres de vraag op hoe het kan dat het BMA desondanks concludeert dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij terugkeer naar het land van herkomst. In strijd met het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2017/8 is de toegankelijkheid van de medische behandeling in Armenië niet onderzocht. Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt omtrent het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht als volgt.
5.1.
Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe een eigen verklaring omtrent inkomen en vermogen van 28 augustus 2017 overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
6. De rechtbank overweegt als volgt omtrent de gronden van beroep.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen blijk geeft van willekeur. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij hartproblemen heeft maar heeft bij haar aanvraag geen medische stukken ter onderbouwing van deze klachten overgelegd. Eiseres heeft een medische verklaring van een psychiater en bijbehorende toestemmingsverklaring overgelegd, zodat eiseres hiermee voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag alsook voldoende gegevens en bescheiden heeft overgelegd voor de beoordeling van de aanvraag. Van een onvolledige aanvraag in de zin van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Verweerder was derhalve niet gehouden eiseres in de gelegenheid te stellen de aanvraag binnen een door hem gestelde termijn aan te vullen en heeft de overgelegde stukken voor advies aan het BMA kunnen voorleggen.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het BMA-advies naar voren komt dat bij eiseres sprake is van een depressieve stoornis, angstklachten en een ijzergebreksanemie. Verder lijdt eiseres aan somberte en sterke vermoeidheid, prikkelbaarheid, de neiging om zich terug te trekken en slaapproblemen. Bij het uitblijven van medische behandeling verwacht het BMA echter geen medische noodsituatie op korte termijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Awb van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat deze – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Bij zijn oordeelsvorming heeft de BMA-arts de van de behandelaar verkregen informatie betrokken. Dat het BMA heeft aanbevolen dat eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens (zoals een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en voldoende medicatie om de periode van de reis te overbruggen, meeneemt, wil niet zeggen dat het BMA eiseres niet in staat acht om te reizen. De aanbevelingen zien specifiek op de reis naar het land van herkomst en hebben tot doel om de reis zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. Op zichzelf zegt het BMA hiermee niets over de situatie die te verwachten is in het land van herkomst bij het uitblijven van medische behandeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat verweerder het bestreden besluit niet op het BMA-advies heeft mogen baseren.
6.4.
De rechtbank overweegt dat nu in het BMA-advies op voldoende inzichtelijke wijze uiteen is gezet dat bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, aan het aspect mantelzorg in relatie tot het slagen van de medische behandeling niet wordt toegekomen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1154) en van 13 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:130).
6.5.
Wat betreft de beroepsgrond dat verweerder in strijd met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016, Paposhvili v. België, met zaaknummer 41738/10, (het arrest Paposhvili) niet heeft onderzocht of de medische behandeling in Armenië ook daadwerkelijk toegankelijk is voor eiseres, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2628). De omstandigheid dat verweerder zich op grond van het BMA-advies terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitblijven van medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn impliceert dat ‘andere zeer uitzonderlijke omstandigheden’ als bedoeld in het arrest Paposhvili zich niet voordoen en dat uitzetting, gelet op de gezondheidssituatie van eiseres, geen schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. Verweerder was dan ook niet gehouden om een onderzoek te verrichten naar de toegankelijkheid van de medische behandelmogelijkheden in Armenië.
6.6.
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.