ECLI:NL:RBDHA:2018:4791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 18 mei 2017, wees deze aanvraag af. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaarschrift was beslist.

Tijdens de zitting op 9 april 2018 zijn partijen niet verschenen. De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De staatssecretaris heeft in een fax van 22 maart 2018 aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

De voorzieningenrechter concludeert dat de werking van het primaire besluit niet wordt geschorst, ook niet bij bezwaar. Echter, omdat er overeenstemming is dat uitzetting van de verzoeker moet worden voorkomen, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 501,-. De voorzieningenrechter heeft besloten om het griffierecht niet te heffen, gezien het beroep op betalingsonmacht van de verzoeker.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10615
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden’, afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij fax van 22 maart 2018 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw 2000 niet wordt geschorst, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw 2000 zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het primaire besluit – met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten – op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden totdat op het bezwaarschrift is beslist.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
6. Aan verzoeker is bij brief van 23 juni 2017 medegedeeld dat de voorzieningenrechter vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Het beroep op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht wordt hierbij definitief gehonoreerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.