ECLI:NL:RBDHA:2018:4753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
09/827638-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met gebruik van een scherp voorwerp

Op 23 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 25 september 2016 te 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer en zijn vriendin, terugkeerden naar de plaats van het incident en daar geweld hebben gebruikt. Het geweld bestond uit het stompen, slaan, duwen, vasthouden en steken met een scherp voorwerp. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder scherprandige huidklievingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de geweldshandelingen en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had moeten verdedigen tegen een aanval met een koevoet, maar de rechtbank verwierp dit argument. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827638-16
Datum uitspraak: 23 april 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte 1] ,
[geboortedatum] 1991 [geboorteplaats]
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Nohl naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te 's-Gravenhage,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres van slachtoffers ] in elk
geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen/slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of
- het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen steken en/of snijden en/of slaan met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en/of de schouder en/of de
rug en/of elders op het lichaam, althans op het lichaam van die [slachtoffer 1] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarnaast acht de verdediging de getuigenverklaringen van de buurtbewoners die de burendag aan het vieren waren onbetrouwbaar, aangezien deze onvoldoende specifiek en gelijkluidend zijn en ze ook de nodige alcoholische drank hadden genuttigd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangifte
Op 25 september 2016 heeft [slachtoffer 1] (hierna ook: aangever), wonende aan de [adres van slachtoffers ] te Den Haag, aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel openlijke geweldpleging. Hij heeft verklaard dat hij tijdens de burendag op 25 september 2016 rond 23:45 uur twee scooterrijders in de straat heeft gesommeerd om rustig te rijden. Vervolgens heeft er een woordenwisseling plaatsgevonden. Daarbij heeft hij gezien dat één van de jongens, zijnde [medeverdachte] , iets puntigs uit het voorklepje van zijn scooter pakte. Daarmee liep de jongen in de richting van de vriendin van aangever, die zich ermee was gaan bemoeien, en werd het duw- en trekwerk. Hij hoorde toen dat de jongen riep: “Ik bel mijn broer. Ik bel mijn broer” [2] . De jongens zijn weggereden en aangever is daarop zijn woning ingegaan. Toen hij na een korte tijd weer naar buiten kwam, zag hij dat er vier mannen in de straat waren, onder wie de jongen waarmee hij eerder de woordenwisseling had gehad. Hij hoorde vervolgens dat die jongen hem aanwees en riep: “Hij is het”. Vervolgens kwamen de vier mannen op hem af. Twee van de vier mannen kon hij in bedwang houden, maar de andere twee mannen niet en van hen kreeg hij klappen daar waar zij hem konden raken. Hij is door de mannen op zijn nek en rug geslagen. Daarnaast werd hij op zijn achterhoofd geslagen met een hard voorwerp en is hij gestoken met een scherp voorwerp op zijn linkerschouder en in zijn onderrug. [3]
Daarnaast heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat het op enig moment duwen en trekken is geworden tussen hem en verdachte, waarbij zij elkaar vasthadden in een soort nekklem. Hij zag toen dat de andere jongen het scherpe voorwerp nog steeds bij zich had. Hij voelde op enig moment dat hij werd gestoken in zijn schouder en deed daarop zijn armen naar achteren om de arm van verdachte weg te duwen. Op het moment dat de arm van het broertje voorbij schoot, zag hij een zilverkleurig voorwerp voorbij schieten. [4]
Medische verklaring
Op 29 september 2016 is het lichaam van aangever door een forensisch arts onderzocht. Hierbij heeft de forensisch arts diverse letsels waargenomen waaronder drie scherprandige huidklievingen, te weten op het achterhoofd, de linker schouder en de middelvinger van de rechterhand. Door de forensisch arts is bij voornoemd letsel benoemd dat, gezien het ontbreken van huidbeschadigingen in de omgeving van de huidklievingen en het ontbreken van bloeduitstortingen in deze omgeving, het aantreffen van deze scherprandige huidklievingen veel waarschijnlijker is onder een hypothese van scherprandig geweld dan onder een hypothese van stom en/of botsend geweld. Ten aanzien van de scherprandige huidbeschadiging op de schouder is volgens de arts gezien de geringe afmetingen het aantreffen hiervan iets waarschijnlijker onder een hypothese van steken dan een hypothese van snijden. [5]
Getuigen
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij de betreffende avond op bed lag en wakker werd van geschreeuw. Zij is daarop uit bed gestapt om te kijken en zag toen uit haar raam dat een jongen op een scooter een vrouw sloeg, waarna de jongen wegging en nog geen vijf minuten later samen met zijn kornuiten terugkwam. De jongen van de scooter rende hierbij voorop en de andere twee jongens renden achter hem aan. De jongen van de scooter gooide eerst diezelfde vrouw neer en draaide zich daarna om en pakte samen met de andere twee jongens het mannelijke slachtoffer, waarna ze hem een steeg induwden. [6] Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat de man werd geslagen op de hoek voor zijn huis en dat dit meermalen is gebeurd. De jongen die eerder de vrouw had geslagen, was hierbij degene die de eerste klap uitdeelde. [7]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de betreffende avond vanuit zijn raam, op 20 à 30 meter afstand, heeft gezien dat een man hard in elkaar gemept werd tegen de muur. In eerste instantie werd de man door drie jongens geslagen, maar daarna kwamen er allemaal mensen aan en toen hebben twee van die drie jongens de mensen die aankwamen geblokkeerd. Bij één van de jongens heeft hij een mes in zijn hand gezien, dat wil zeggen: hij heeft dit gehoord van andere mensen, maar heeft zelf alleen een schittering gezien. [8] Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het voorwerp op een mes leek, maar dat het ook een ander voorwerp geweest kan zijn, een voorwerp dat schitterde. [9]
[getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij op bed lag en een hoop herrie hoorde, wat duidelijk leek op een ruzie. Zij is daarop naar haar slaapkamerraam gelopen.
Toen zij naar buiten keek zag zij een groep van vijf mannen staan die ruzie met elkaar hadden: drie getinte mannen en twee blanke mannen. Vervolgens zag zij de drie getinte mannen wegrijden en de twee blanke mannen bleven achter. Na ongeveer twee minuten zag zij dat de drie Marokkaanse mannen met harde snelheid vanuit dezelfde richting weer terug kwamen rijden. Zij zag en hoorde dat de Marokkaanse man, die bestuurder was van de witte scooter, riep in de richting van de twee andere mannen: “We gaan ze dood maken”. Vervolgens renden de drie Marokkaanse mannen in de richting van de groep buurtbewoners. [10]
Bevindingen
De politie heeft naar aanleiding van het incident de telefoon van verdachte onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachte op 25 september 2016 omstreeks het tijdstip van het incident, te weten 00:25 uur, is gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik is bij C. Farouk. [11]
Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij thuis in zijn pyjama zat toen hij werd gebeld met de mededeling dat zijn broertje, [medeverdachte] , verderop in de straat mishandeld werd. Hij is daarop de woning uitgerend en er naartoe gegaan. [12]
Overwegingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] en [virend van verdachte/ medeverdachte ] op 25 september 2016 in de [adres van slachtoffers ] te Den Haag door aangever en zijn vriendin zijn aangesproken op hun rijgedrag, waarna een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte] enerzijds en aangever en zijn vriendin anderzijds. [medeverdachte] en [virend van verdachte/ medeverdachte ] zijn daarop weggereden, maar zijn vervolgens na enkele minuten teruggekomen, samen met verdachte. Tezamen zijn ze de confrontatie met aangever en zijn vriendin aangegaan en hebben ze onder meer geweld jegens aangever gebruikt. Dit geweld heeft bestaan uit het slaan tegen het hoofd en lichaam, het duwen, het vasthouden en het meermalen steken in/tegen het hoofd, schouder, rug en elders op het lichaam. Op grond van het dossier is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] bij die geweldshandelingen ook daadwerkelijk een mes heeft gebruikt. Wel acht de rechtbank op grond van de verklaring van aangever in combinatie met de letselverklaring bewezen dat [medeverdachte] in ieder geval gebruik heeft gemaakt van een scherp en/of puntig voorwerp.
Om te kunnen spreken van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de geweldshandelingen jegens aangever, die openlijk op straat hebben plaatsgevonden, hebben bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de groep in ieder geval heeft bestaan uit verdachte en [medeverdachte] enerzijds en aangever en zijn vriendin [slachtoffer 2] anderzijds, waarbij verdachte en [medeverdachte] , nadat [medeverdachte] kort daarvoor een woordenwisseling heeft gehad met aangever en zijn vriendin en verdachte erbij heeft gehaald, de confrontatie met aangever en zijn vriendin zijn aangegaan. Vervolgens is bij deze confrontatie door zowel verdachte als [medeverdachte] geweld gebruikt tegen aangever. Zo heeft aangever verklaard dat hij klappen heeft gekregen daar waar de mannen hem konden raken, dat hij op zijn nek en zijn rug is geslagen en dat hij op zijn achterhoofd is geslagen met een hard voorwerp. Daarnaast is hij door verdachte in een soort nekklem gehouden terwijl [medeverdachte] het scherpe voorwerp in zijn hand had, waarna aangever op enig moment voelde dat hij werd gestoken in zijn schouder. Uit het onderzoek van de forensisch arts is tevens gebleken dat aangever letsel heeft opgelopen aan zijn hoofd, schouder en hand, bestaande uit scherprandige huidklievingen. In het licht daarvan acht de rechtbank de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] , dat ze geen geweld tegen aangever hebben gebruikt en zich juist hebben moeten verdedigen nadat ze door aangever werden aangevallen, ongeloofwaardig. Voorts vinden die verklaringen ook geen steun in het dossier. Daar komt bij dat uit de verklaringen in het dossier het beeld naar voren is gekomen dat [medeverdachte] de agressor was en na een woordenwisseling met aangever en zijn vriendin verdachte erbij heeft gehaald en met hem is teruggekomen om de confrontatie met aangever en zijn vriendin aan te gaan. Aangezien ook geenszins is gebleken dat iemand zich van die situatie heeft gedistantieerd, kunnen de geweldshandelingen die tegen aangever zijn gepleegd zowel verdachte als [medeverdachte] worden aangerekend. Op grond van het gehele samenstel van gedragingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat door verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld is geleverd.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat sommige getuigenverklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht, overweegt de rechtbank voor het bewijs uitsluitend gebruik te maken van de verklaringen van de buurtbewoners die geen deel hebben uitgemaakt van het gezelschap dat de betreffende burendag aan het vieren was. Nu niet valt in te zien dat zij mogelijk belang hebben gehad bij het afleggen van een valse verklaring, worden deze verklaringen als voldoende betrouwbaar aangemerkt.
Op grond van het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 september 2016 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld heeft bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 25 september 2016 te 's-Gravenhage, met een ander, op of aan de openbare weg, de [adres van slachtoffers ] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen/slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het duwen van die [slachtoffer 1] en
- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- het meermalen steken met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en de schouder en de rug en elders op het lichaam van die [slachtoffer 1] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte door aangever met een koevoet is aangevallen. Om het geweld af te weren, heeft verdachte aangever in een houdgreep vastgepakt. Aldus was de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk en was de gekozen wijze van verdediging geboden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, aangezien alleen de verdachten over de koevoet in de handen van aangever hebben verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte is immers zelf, nadat hij een telefoontje had gekregen, ter plaatse gegaan en heeft aldaar bewust de confrontatie met aangever opgezocht. Dat hij daarbij door aangever zou zijn aangevallen met een koevoet en zichzelf hiertegen heeft moeten verweren, is voorts onvoldoende uit het dossier gebleken. Door enkele getuigen is weliswaar gesproken over een lifehamer of een sleutel, maar een buurman zou dit voorwerp hebben vastgehouden, en niet aangever. Daar komt bij dat [virend van verdachte/ medeverdachte ] (de andere scooterrijder die door aangever en zijn vrouw werd aangesproken), weliswaar bij de politie heeft verklaard over een aanval met een breekijzer, maar daar bij de rechter-commissaris desgevraagd geen enkel detail meer over heeft kunnen geven. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het beroep op noodweer derhalve verwerpen.
Aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het feit strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring de eis van de officier van justitie te matigen en rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk is, gelet op de ouderdom van de zaak en het feit dat verdachte nadien niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Nadat het broertje van verdachte in de straat door buurtbewoners was aangesproken op zijn rijgedrag, is tussen hem en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een woordenwisseling ontstaan. Hij is daarop weggereden, maar is na enkele minuten met verdachte teruggekeerd. Vervolgens hebben verdachte en zijn broertje bewust de confrontatie opgezocht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte en zijn broertje hebben hierbij geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Dit geweld heeft bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd en de schouder en de rug en elders op het lichaam. Ten gevolge van dit geweld heeft aangever letsel opgelopen. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en zijn gevoel van veiligheid. Daarnaast versterkt dit soort feiten bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving. Geweld is niet de manier om eventuele problemen of meningsverschillen op te lossen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 28 september 2016. Daaruit is gebleken dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de zwaarte van de straf tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte bewust de confrontatie met aangever heeft opgezocht en dat bij het geweld een scherp en/of puntig voorwerp is gebruikt.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.227,92, bestaande uit een bedrag van € 6.727,92 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 8.227,92, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering te ingewikkeld is om te worden behandeld en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft meer subsidiair verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat deze schade buitenproportioneel is en tevens onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast is het verlies aan arbeidsvermogen volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd en staat niet vast welk bedrag en over welke periode de verzekering reeds heeft uitgekeerd. Tenslotte is niet duidelijk of sprake is van dubbeltellingen. Ten aanzien van de verzochte schade voor de kleding en het eigen risico heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze schade niet onderbouwd is, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post taxikosten, groot € 22,85, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal met betrekking tot de post kleding, groot € 80,00, naar billijkheid een bedrag van € 60,00 toewijzen, aangezien het bedrag van € 80,00 een prijsindicatie van een nieuw vest betreft. Ten aanzien van de post verlies inkomsten, groot € 3.529,00, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij de opgegeven uren in een normale situatie ook daadwerkelijk zou hebben gewerkt. Derhalve zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.764,50 toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de post eigen risico, groot € 385,00, niet ontvankelijk verklaren, aangezien het bestaan van de gestelde schade niet is onderbouwd.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post brutowinst en BTW, groot € 1.628,08 en € 1.082,99, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, groot € 1.500,00, zal de rechtbank, naar billijkheid een bedrag van € 700,00 toewijzen, omdat is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.547,35.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 1.847,35) met ingang van 22 november 2016, de dag waarop de vordering is ingediend;
- over de immateriële schade (€ 700,00) met ingang van 25 september 2016, de dag waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een medeverdachte heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat verdachte, indien en voor zover de medeverdachte de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Omdat verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.547,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.847,35 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,- vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1]

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat die straf, groot
1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] art Ha gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 2.547,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.847,35 (materiële schade) vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,00 (immateriële schade) vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
met bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn medeverdachte aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de medeverdachte opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
hoofdelijkop de
verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.547,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.847,35 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,00 vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016267775, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - West, districtsrecherche Den Haag – West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 364).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 74
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 75.
4.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 13 maart 2017.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, ongenummerd.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] blz. 138.
7.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2017.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , blz. 147.
9.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 14 maart 2017.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 118 en 119.
11.Proces-verbaal mobiel gesprek, blz. 363.
12.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2018.