3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte
Op 25 september 2016 heeft [slachtoffer 1] (hierna ook: aangever), wonende aan de [adres slachtoffers] te Den Haag, aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel openlijke geweldpleging. Hij heeft verklaard dat hij tijdens de burendag op 25 september 2016 rond 23:45 uur twee scooterrijders in de straat heeft gesommeerd om rustig te rijden. Vervolgens heeft een woordenwisseling plaatsgevonden. Daarbij heeft hij gezien dat de scooterrijder, zijne verdachte, iets puntigs uit het voorklepje van zijn scooter pakte. Daarmee liep verdachte in richting van de vriendin van aangever, die zich ermee was gaan bemoeien, en werd het duw- en trekwerk. Hij hoorde dat verdachte riep: “Ik bel mijn broer. Ik bel mijn broer”. Verdachte is weggereden en aangever is daarop zijn woning ingegaan. Toen hij na een korte tijd weer naar buiten kwam, zag hij dat er vier mannen in de straat waren, onder wie verdachte. Hij hoorde vervolgens dat verdachte hem aanwees en riep: “Hij is het”. Vervolgens kwamen de vier mannen op hem af. Twee van de vier mannen kon hij in bedwang houden, maar de andere twee mannen niet en van hen kreeg hij klappen daar waar zij hem konden raken. Hij is door de mannen op zijn nek en rug geslagen. Daarnaast werd hij op zijn achterhoofd geslagen met een hard voorwerp en is hij gestoken met een scherp voorwerp op zijn linkerschouder en in zijn onderrug.
Daarnaast heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat het op enig moment duwen en trekken is geworden tussen hem en de broer van verdachte, waarbij zij elkaar vasthadden in een soort nekklem. Hij zag toen dat verdachte het scherpe voorwerp nog steeds bij zich had. Hij voelde op enig moment dat hij werd gestoken in zijn schouder en deed daarop zijn armen naar achteren om de arm van verdachte weg te duwen. Op het moment dat de arm van verdachte voorbij schoot, zag hij een zilverkleurig voorwerp voorbij schieten.
Medische verklaring
Op 29 september 2016 is het lichaam van aangever door een forensisch arts onderzocht. Hierbij heeft de forensisch arts diverse letsels waargenomen waaronder drie scherprandige huidklievingen, te weten op het achterhoofd, de linker schouder en de middelvinger van de rechterhand. Door de forensisch arts is bij voornoemd letsel benoemd dat, gezien het ontbreken van huidbeschadigingen in de omgeving van de huidklievingen en het ontbreken van bloeduitstortingen in deze omgeving, het aantreffen van deze scherprandige huidklievingen veel waarschijnlijker is onder een hypothese van scherprandig geweld dan onder een hypothese van stom en/of botsend geweld. Ten aanzien van de scherprandige huidbeschadiging op de schouder is volgens de arts gezien de geringe afmetingen het aantreffen hiervan iets waarschijnlijker onder een hypothese van steken dan een hypothese van snijden.
Getuigen
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij de betreffende avond op bed lag en wakker werd van geschreeuw. Zij is daarop uit bed gestapt om te kijken en zag toen dat een jongen op een scooter een vrouw sloeg, waarna de jongen wegging en nog geen vijf minuten later samen met zijn kornuiten terugkwam. De jongen van de scooter rende hierbij voorop en de andere twee jongens renden achter hem aan. De jongen van de scooter gooide eerst diezelfde vrouw neer en draaide zich daarna om en pakte samen met de andere twee jongens het mannelijke slachtoffer, waarna ze hem een steeg induwden.Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat de man werd geslagen op de hoek voor zijn huis en dat dit meermalen is gebeurd. De jongen die eerder de vrouw had geslagen was hierbij degene die de eerste klap uitdeelde.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de betreffende avond vanuit zijn raam, op 20 à 30 meter afstand, heeft gezien dat een man hard in elkaar gemept werd tegen de muur. In eerste instantie werd de man door drie jongens geslagen, maar daarna kwamen er allemaal mensen aan en toen hebben twee van die drie jongens de mensen die aankwamen geblokkeerd. Bij één van de jongens heeft hij een mes in zijn hand gezien. Hij heeft dit gehoord van andere mensen, maar heeft zelf alleen een schittering gezien.Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het voorwerp op een mes leek, maar dat het ook een ander voorwerp geweest kan zijn, een voorwerp dat schitterde.
[getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij op bed lag en een hoop herrie hoorde wat duidelijk leek op een ruzie. Zij is daarop naar haar slaapkamerraam gelopen. Toen zij naar buiten keek zag zij een groep van vijf mannen staan die ruzie met elkaar hadden: drie getinte mannen en twee blanke mannen. Vervolgens zag zij de drie getinte mannen wegrijden en de twee blanke mannen bleven achter. Na ongeveer twee minuten zag zij dat de drie Marokkaanse mannen met harde snelheid vanuit dezelfde richting weer terug kwamen rijden. Zij zag en hoorde dat de Marokkaanse man, die bestuurder was van de witte scooter, riep in de richting van de twee andere mannen: “We gaan ze dood maken”. Vervolgens renden de drie Marokkaanse mannen in de richting van de groep buurtbewoners.
Bevindingen
De politie heeft naar aanleiding van het incident de telefoon van [medeverdachte] , de broer van verdachte, onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] op 25 september 2016 omstreeks het tijdstip van het incident, te weten 00:25 uur, is gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik is bij [vriend van verdachte/medeverdachte] .
Verdachten
De broer van verdachte, [medeverdachte] , heeft bij de politie verklaard dat hij thuis was toen hij werd gebeld door zijn broertje die hem vertelde dat hij werd mishandeld. Hij is daarop snel naar beneden gerend, naar verderop in de straat.
Verdachte heeft verklaard dat hij die betreffende avond op zijn witte scooter reed en samen met [vriend van verdachte/medeverdachte] was die op een zwarte scooter reed. Ze werden in zijn straat aangesproken op hun rijgedrag en verdachte heeft toen een klap in zijn gezicht gekregen van de vrouw. Vervolgens heeft hij zijn scooter weggezet en is hij teruggelopen omdat hij het wilde uitpraten. Vervolgens is hij door de man met een breekijzer op zijn rug geslagen.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard over één incident waarbij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, hij zijn scooter heeft geparkeerd en is teruggelopen om het uit te praten en waarna hijzelf, zijn broer en [vriend van verdachte/medeverdachte] opeens door aangever werden aangevallen met een breekijzer. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig, omdat deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Geen van de getuigen heeft verklaard over een breekijzer in de handen van aangever. In het dossier is door enkele getuigen weliswaar gesproken over een lifehamer of een sleutel, maar dit voorwerp is door hen gekoppeld aan een buurman en niet aan aangever. Daar komt bij dat [vriend van verdachte/medeverdachte] , die aanvankelijk bij de politie wel heeft verklaard over de aanval met een breekijzer, hier bij de rechter-commissaris geen enkel detail meer over heeft kunnen geven. Daarnaast verklaren de getuigen, anders dan verdachte, heel specifiek over twee verschillende incidenten: het eerste incident waarbij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden en waarna verdachte samen met de andere persoon op de scooter is weggereden en het tweede incident dat heeft plaatsgevonden, nadat verdachte enkele minuten later weer terug kwam met twee anderen en de confrontatie opzocht. Tenslotte is uit het onderzoek aan de telefoon van de broer van verdachte gebleken dat hij op 25 oktober 2016, omstreeks 00:25 uur, is gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik is bij [vriend van verdachte/medeverdachte] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [vriend van verdachte/medeverdachte] op 25 september 2016 in de [adres slachtoffers] te Den Haag door aangever en zijn vriendin zijn aangesproken op hun rijgedrag, waarna een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte enerzijds en aangever en zijn vriendin anderzijds. Verdachte en [vriend van verdachte/medeverdachte] zijn daarop weggereden, maar zijn vervolgens na enkele minuten teruggekomen samen met de broer van verdachte, [medeverdachte] . Tezamen zijn ze de confrontatie met aangever en zijn vriendin aangegaan en hebben ze onder meer geweld jegens aangever gebruikt. Dit geweld heeft bestaan uit het slaan tegen het hoofd en lichaam, het duwen, het vasthouden en het meermalen steken in/tegen het hoofd, schouder, rug en elders op het lichaam. Op grond van het dossier is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij die geweldshandelingen ook daadwerkelijk een mes heeft gebruikt. Wel acht de rechtbank op grond van de verklaring van aangever in combinatie met de letselverklaring bewezen dat verdachte in ieder geval gebruik heeft gemaakt van een scherp en/of puntig voorwerp.
Overwegingen poging tot doodslag/zware mishandeling (primair)
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als poging tot doodslag/zware mishandeling en stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag/zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van het slachtoffer/zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen poging tot doodslag/zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. De aard en ernst van het letsel is daarbij in ogenschouw genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is door met een scherp en/of puntig voorwerp te steken in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam van [slachtoffer 1] onder de gegeven omstandigheden niet de aanmerkelijke kans ontstaan dat het slachtoffer dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Overwegingen openlijke geweldpleging (subsidiair)Om te kunnen spreken van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de geweldshandelingen jegens aangever, die openlijk op straat hebben plaatsgevonden, hebben bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de groep in ieder geval heeft bestaan uit verdachte en zijn broer enerzijds en aangever en zijn vriendin [slachtoffer 2] anderzijds, waarbij verdachte en zijn broer, nadat verdachte kort daarvoor een woordenwisseling had gehad met aangever en zijn vriendin en zijn broer erbij had gehaald, de confrontatie met aangever en zijn vriendin zijn aangegaan. Vervolgens is bij deze confrontatie door zowel verdachte als zijn broer geweld gebruikt tegen aangever. Zo heeft aangever verklaard dat hij klappen heeft gekregen daar waar de mannen hem konden raken, dat hij op zijn nek en zijn rug is geslagen en dat hij op zijn achterhoofd is geslagen met een hard voorwerp. Daarnaast is hij door de broer van verdachte in een soort nekklem gehouden terwijl verdachte het scherpe voorwerp in zijn hand had, waarna aangever op enig moment voelde dat hij werd gestoken in zijn schouder. Uit het onderzoek van de forensisch arts is tevens gebleken dat aangever letsel heeft opgelopen aan zijn hoofd, schouder en hand, bestaande uit scherprandige huidklievingen. In het licht daarvan acht de rechtbank de verklaringen van verdachte en zijn broer, dat ze geen geweld tegen aangever hebben gebruikt en zich juist hebben moeten verdedigen nadat ze door aangever werden aangevallen, ongeloofwaardig. Voorts vinden die verklaringen ook geen steun in het dossier. Daar komt bij dat uit de verklaringen in het dossier het beeld naar voren is gekomen dat verdachte de agressor was en na een woordenwisseling met aangever en zijn vriendin zijn broer erbij heeft gehaald en is teruggekomen om de confrontatie met aangever en zijn vriendin aan te gaan. Omdat ook geenszins is gebleken dat iemand zich van die situatie heeft gedistantieerd, kunnen de geweldshandelingen die tegen aangever zijn gepleegd zowel verdachte als zijn broer worden aangerekend.
Op grond van het gehele samenstel van gedragingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat door verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld is geleverd.
Met betrekking tot het lichamelijk letsel dat aangever ten gevolge van het geweld heeft opgelopen, overweegt de rechtbank het volgende. Gezien de verklaring van aangever acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het steken met een puntig en/of scherp voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam ook daadwerkelijk het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Dit maakt dat de rechtbank (alleen) verdachte verantwoordelijk acht voor het lichamelijk letsel dat bij aangever ten gevolge van het openlijk geweld is ontstaan.
ConclusieOp grond van het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 september 2016 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld heeft bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam.
Feit 2:
Aangifte
Op 25 september 2016 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij die betreffende avond met de buren buiten zat. Ze hadden die avond al drie scooterrijders op hun gedrag aangesproken. De eerstvolgende scooterrijders die ze aanspraken, bleven echter staan en stopten. Vervolgens heeft een woordenwisseling plaatsgevonden waarbij één van de jongens, zijne verdachte, neus aan neus voor haar ging staan. Uiteindelijk zijn de scooterrijders weggegaan, maar toen zij weer terug was gegaan naar de plek waar de buren zaten, zag zij de koplamp van een scooter weer terugkomen. Voordat zij het wist stond dezelfde persoon weer voor haar. De scooterrijder sprak daarop haar partner [slachtoffer 1] aan. Daarna weet zij niet meer wat er gebeurd is, maar plotseling lag zij op de grond.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat op enig moment de twee scooterrijders terug kwamen rijden en dat er toen een derde jongen bij was die er op zijn blote voeten achteraan kwam. Eén van de jongens wees toen haar partner aan en zei: “Hem moeten wij hebben”. Daarop zei zij dat ze moesten ophouden. Voordat zij het wist kreeg zij een klap op haar kaak. Zij heeft de beweging gezien en zag dat de jongen die voor haar stond dit deed. Zij is door de klap buiten bewustzijn geraakt en is vervolgens gevallen en met haar achterhoofd op de stoep terecht gekomen.
Op 29 september 2016 is het lichaam van aangeefster door een forensisch arts onderzocht. Hierbij heeft de forensisch arts diverse letsels waargenomen, waaronder bloeduitstortingen links laag op de wang, aan de linkerzijde van de hals, doorlopend onder de kin naar de voorzijde van de hals, enkele bloeduitstortingen op de armen, een bloeduitstorting op de linkerzijde van de rug en een ruwrandige huidbeschadiging bovenop het achterhoofd, ter hoogte van de kruin van circa twee centimeter met korstvorming.
Getuigen
De rechtbank stelt vast dat er naar aanleiding van het incident veel personen als getuigen zijn gehoord, zowel buurtbewoners die bij de betreffende burendag aanwezig zijn geweest als andere buurtbewoners die het één en ander vanuit hun woning hebben waargenomen. De rechtbank zal voor het bewijs uitsluitend gebruik maken van de buurtbewoners die niet aanwezig zijn geweest op de betreffende burendag, nu aangezien dit objectieve getuigen betreffen die geen enkel belang hebben bij hun verklaringen.
[getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat zij de betreffende avond naar bed was gegaan en wakker werd van het geschreeuw van [slachtoffer 2] (aangeefster). Zij is naar buiten gegaan. Vervolgens zag zij daar [slachtoffer 2] lopen met drie jongens achter zich aan. Daarna zag zij dat één van de jongens [slachtoffer 2] een klap voor haar kaak verkocht en dat [slachtoffer 2] tegen de grond ging. Toen [slachtoffer 2] werd geslagen, kreeg zij één hoek, het leek dat zij struikelde en tegen de trottoirband ging en bleef liggen. Zij zag dat [slachtoffer 2] echt een rechtste directe kreeg.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de jongen van de scooter als eerste de vrouw heeft geslagen, met zijn rechterhand op haar gezicht.Toen de jongen de tweede keer kwam, heeft hij die vrouw direct geslagen. Zij is hierdoor vervolgens op de grond gevallen tegen de stoeprand aan en is blijven liggen.
Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij aangeefster heeft geslagen, maar dat hij zelfverdediging heeft gebruikt en dat het zo kan zijn dat hij zich verdedigd heeft. Hij heeft aangeefster in ieder geval pas geslagen nadat hij zelf door haar was geslagen.
Overwegingen
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht heeft geslagen ten gevolge waarvan zij met haar hoofd op de grond is gevallen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij als eerste door de vrouw werd geslagen, in het licht van voornoemde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of voornoemd handelen van verdachte moet worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling of een mishandeling en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is, door met kracht in het gezicht te slaan, niet de aanmerkelijke kans ontstaan dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 25 september 2016 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door haar met kracht in het gezicht te slaan ten gevolge waarvan zij met haar hoofd op de grond is gevallen.