ECLI:NL:RBDHA:2018:4750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
09/827637-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en mishandeling met lichamelijk letsel in Den Haag

Op 23 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 september 2016 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1], waarbij hij met een scherp voorwerp heeft gestoken, en aan mishandeling van [slachtoffer 2], die met kracht in het gezicht werd geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 133 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers, waarbij de totale vordering van [slachtoffer 1] werd vastgesteld op € 2.547,35 en die van [slachtoffer 2] op € 925,00. De rechtbank overwoog dat het geweld dat door de verdachte en zijn medeverdachten werd gepleegd, niet alleen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft aangetast, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft versterkt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827637-16
Datum uitspraak: 23 april 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 5 januari 2017 (pro forma) en 9 april 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw I.A. Groenendijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 september 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk E.C. [slachtoffer 1] van het leven
te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen,
althans één maal heeft gestoken en/of gesneden in het (achter)hoofd en/of de
rug en/of de schouder, althans in het lichaam, van de zich in zijn,
verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te 's-Gravenhage,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres slachtoffers] , in elk
geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen/slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of
- het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- het vasthopuden van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen steken en/of snijden en/of slaan met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en/of de schouder en/of de
rug en/of elders op het lichaam, althans op het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten
gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] met haar hoofd op de
grond is gevallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in het
gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen, ten gevolge waarvan die
[slachtoffer 2] met haar hoofd op de grond is gevallen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag/zware mishandeling dan wel openlijke geweldpleging (feit 1). Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1 primair) en poging tot zware mishandeling (feit 2 primair). Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, door met een scherp voorwerp in de richting van [slachtoffer 1] te slaan/steken tijdens een onoverzichtelijke situatie, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] ten gevolge hiervan dodelijk letsel zou oplopen. Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, door met kracht uit te halen naar [slachtoffer 2] waardoor zij ten val is gekomen en met haar hoofd op de grond is gevallen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging primair aangevoerd dat op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden welk voorwerp er tijdens de worsteling is gebruikt en door wie dit voorwerp is gebruikt. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat het gebruik van een puntig voorwerp tijdens een worsteling geen poging tot doodslag of zware mishandeling oplevert, maar hoogstens openlijk geweld. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 primair, de poging tot zware mishandeling. Door de verdediging is naar voren gebracht dat verdachte niet meer weet of hij [slachtoffer 2] een klap heeft gegeven. Daarnaast kan volgens de verdediging op grond van het dossier alleen bewezen worden dat verdachte zich met deze klap schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, hetgeen verdachte subsidiair ten laste is gelegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1:
Aangifte
Op 25 september 2016 heeft [slachtoffer 1] (hierna ook: aangever), wonende aan de [adres slachtoffers] te Den Haag, aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel openlijke geweldpleging. Hij heeft verklaard dat hij tijdens de burendag op 25 september 2016 rond 23:45 uur twee scooterrijders in de straat heeft gesommeerd om rustig te rijden. Vervolgens heeft een woordenwisseling plaatsgevonden. Daarbij heeft hij gezien dat de scooterrijder, zijne verdachte, iets puntigs uit het voorklepje van zijn scooter pakte. Daarmee liep verdachte in richting van de vriendin van aangever, die zich ermee was gaan bemoeien, en werd het duw- en trekwerk. Hij hoorde dat verdachte riep: “Ik bel mijn broer. Ik bel mijn broer” [2] . Verdachte is weggereden en aangever is daarop zijn woning ingegaan. Toen hij na een korte tijd weer naar buiten kwam, zag hij dat er vier mannen in de straat waren, onder wie verdachte. Hij hoorde vervolgens dat verdachte hem aanwees en riep: “Hij is het”. Vervolgens kwamen de vier mannen op hem af. Twee van de vier mannen kon hij in bedwang houden, maar de andere twee mannen niet en van hen kreeg hij klappen daar waar zij hem konden raken. Hij is door de mannen op zijn nek en rug geslagen. Daarnaast werd hij op zijn achterhoofd geslagen met een hard voorwerp en is hij gestoken met een scherp voorwerp op zijn linkerschouder en in zijn onderrug. [3]
Daarnaast heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat het op enig moment duwen en trekken is geworden tussen hem en de broer van verdachte, waarbij zij elkaar vasthadden in een soort nekklem. Hij zag toen dat verdachte het scherpe voorwerp nog steeds bij zich had. Hij voelde op enig moment dat hij werd gestoken in zijn schouder en deed daarop zijn armen naar achteren om de arm van verdachte weg te duwen. Op het moment dat de arm van verdachte voorbij schoot, zag hij een zilverkleurig voorwerp voorbij schieten. [4]
Medische verklaring
Op 29 september 2016 is het lichaam van aangever door een forensisch arts onderzocht. Hierbij heeft de forensisch arts diverse letsels waargenomen waaronder drie scherprandige huidklievingen, te weten op het achterhoofd, de linker schouder en de middelvinger van de rechterhand. Door de forensisch arts is bij voornoemd letsel benoemd dat, gezien het ontbreken van huidbeschadigingen in de omgeving van de huidklievingen en het ontbreken van bloeduitstortingen in deze omgeving, het aantreffen van deze scherprandige huidklievingen veel waarschijnlijker is onder een hypothese van scherprandig geweld dan onder een hypothese van stom en/of botsend geweld. Ten aanzien van de scherprandige huidbeschadiging op de schouder is volgens de arts gezien de geringe afmetingen het aantreffen hiervan iets waarschijnlijker onder een hypothese van steken dan een hypothese van snijden. [5]
Getuigen
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij de betreffende avond op bed lag en wakker werd van geschreeuw. Zij is daarop uit bed gestapt om te kijken en zag toen dat een jongen op een scooter een vrouw sloeg, waarna de jongen wegging en nog geen vijf minuten later samen met zijn kornuiten terugkwam. De jongen van de scooter rende hierbij voorop en de andere twee jongens renden achter hem aan. De jongen van de scooter gooide eerst diezelfde vrouw neer en draaide zich daarna om en pakte samen met de andere twee jongens het mannelijke slachtoffer, waarna ze hem een steeg induwden. [6] Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat de man werd geslagen op de hoek voor zijn huis en dat dit meermalen is gebeurd. De jongen die eerder de vrouw had geslagen was hierbij degene die de eerste klap uitdeelde. [7]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de betreffende avond vanuit zijn raam, op 20 à 30 meter afstand, heeft gezien dat een man hard in elkaar gemept werd tegen de muur. In eerste instantie werd de man door drie jongens geslagen, maar daarna kwamen er allemaal mensen aan en toen hebben twee van die drie jongens de mensen die aankwamen geblokkeerd. Bij één van de jongens heeft hij een mes in zijn hand gezien. Hij heeft dit gehoord van andere mensen, maar heeft zelf alleen een schittering gezien. [8] Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het voorwerp op een mes leek, maar dat het ook een ander voorwerp geweest kan zijn, een voorwerp dat schitterde. [9]
[getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij op bed lag en een hoop herrie hoorde wat duidelijk leek op een ruzie. Zij is daarop naar haar slaapkamerraam gelopen. Toen zij naar buiten keek zag zij een groep van vijf mannen staan die ruzie met elkaar hadden: drie getinte mannen en twee blanke mannen. Vervolgens zag zij de drie getinte mannen wegrijden en de twee blanke mannen bleven achter. Na ongeveer twee minuten zag zij dat de drie Marokkaanse mannen met harde snelheid vanuit dezelfde richting weer terug kwamen rijden. Zij zag en hoorde dat de Marokkaanse man, die bestuurder was van de witte scooter, riep in de richting van de twee andere mannen: “We gaan ze dood maken”. Vervolgens renden de drie Marokkaanse mannen in de richting van de groep buurtbewoners. [10]
Bevindingen
De politie heeft naar aanleiding van het incident de telefoon van [medeverdachte] , de broer van verdachte, onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] op 25 september 2016 omstreeks het tijdstip van het incident, te weten 00:25 uur, is gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik is bij [vriend van verdachte/medeverdachte] . [11]
Verdachten
De broer van verdachte, [medeverdachte] , heeft bij de politie verklaard dat hij thuis was toen hij werd gebeld door zijn broertje die hem vertelde dat hij werd mishandeld. Hij is daarop snel naar beneden gerend, naar verderop in de straat. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij die betreffende avond op zijn witte scooter reed en samen met [vriend van verdachte/medeverdachte] was die op een zwarte scooter reed. Ze werden in zijn straat aangesproken op hun rijgedrag en verdachte heeft toen een klap in zijn gezicht gekregen van de vrouw. Vervolgens heeft hij zijn scooter weggezet en is hij teruggelopen omdat hij het wilde uitpraten. Vervolgens is hij door de man met een breekijzer op zijn rug geslagen. [13]
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard over één incident waarbij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, hij zijn scooter heeft geparkeerd en is teruggelopen om het uit te praten en waarna hijzelf, zijn broer en [vriend van verdachte/medeverdachte] opeens door aangever werden aangevallen met een breekijzer. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig, omdat deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Geen van de getuigen heeft verklaard over een breekijzer in de handen van aangever. In het dossier is door enkele getuigen weliswaar gesproken over een lifehamer of een sleutel, maar dit voorwerp is door hen gekoppeld aan een buurman en niet aan aangever. Daar komt bij dat [vriend van verdachte/medeverdachte] , die aanvankelijk bij de politie wel heeft verklaard over de aanval met een breekijzer, hier bij de rechter-commissaris geen enkel detail meer over heeft kunnen geven. Daarnaast verklaren de getuigen, anders dan verdachte, heel specifiek over twee verschillende incidenten: het eerste incident waarbij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden en waarna verdachte samen met de andere persoon op de scooter is weggereden en het tweede incident dat heeft plaatsgevonden, nadat verdachte enkele minuten later weer terug kwam met twee anderen en de confrontatie opzocht. Tenslotte is uit het onderzoek aan de telefoon van de broer van verdachte gebleken dat hij op 25 oktober 2016, omstreeks 00:25 uur, is gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik is bij [vriend van verdachte/medeverdachte] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [vriend van verdachte/medeverdachte] op 25 september 2016 in de [adres slachtoffers] te Den Haag door aangever en zijn vriendin zijn aangesproken op hun rijgedrag, waarna een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte enerzijds en aangever en zijn vriendin anderzijds. Verdachte en [vriend van verdachte/medeverdachte] zijn daarop weggereden, maar zijn vervolgens na enkele minuten teruggekomen samen met de broer van verdachte, [medeverdachte] . Tezamen zijn ze de confrontatie met aangever en zijn vriendin aangegaan en hebben ze onder meer geweld jegens aangever gebruikt. Dit geweld heeft bestaan uit het slaan tegen het hoofd en lichaam, het duwen, het vasthouden en het meermalen steken in/tegen het hoofd, schouder, rug en elders op het lichaam. Op grond van het dossier is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij die geweldshandelingen ook daadwerkelijk een mes heeft gebruikt. Wel acht de rechtbank op grond van de verklaring van aangever in combinatie met de letselverklaring bewezen dat verdachte in ieder geval gebruik heeft gemaakt van een scherp en/of puntig voorwerp.
Overwegingen poging tot doodslag/zware mishandeling (primair)
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als poging tot doodslag/zware mishandeling en stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag/zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van het slachtoffer/zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen poging tot doodslag/zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. De aard en ernst van het letsel is daarbij in ogenschouw genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is door met een scherp en/of puntig voorwerp te steken in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam van [slachtoffer 1] onder de gegeven omstandigheden niet de aanmerkelijke kans ontstaan dat het slachtoffer dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Overwegingen openlijke geweldpleging (subsidiair)Om te kunnen spreken van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de geweldshandelingen jegens aangever, die openlijk op straat hebben plaatsgevonden, hebben bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de groep in ieder geval heeft bestaan uit verdachte en zijn broer enerzijds en aangever en zijn vriendin [slachtoffer 2] anderzijds, waarbij verdachte en zijn broer, nadat verdachte kort daarvoor een woordenwisseling had gehad met aangever en zijn vriendin en zijn broer erbij had gehaald, de confrontatie met aangever en zijn vriendin zijn aangegaan. Vervolgens is bij deze confrontatie door zowel verdachte als zijn broer geweld gebruikt tegen aangever. Zo heeft aangever verklaard dat hij klappen heeft gekregen daar waar de mannen hem konden raken, dat hij op zijn nek en zijn rug is geslagen en dat hij op zijn achterhoofd is geslagen met een hard voorwerp. Daarnaast is hij door de broer van verdachte in een soort nekklem gehouden terwijl verdachte het scherpe voorwerp in zijn hand had, waarna aangever op enig moment voelde dat hij werd gestoken in zijn schouder. Uit het onderzoek van de forensisch arts is tevens gebleken dat aangever letsel heeft opgelopen aan zijn hoofd, schouder en hand, bestaande uit scherprandige huidklievingen. In het licht daarvan acht de rechtbank de verklaringen van verdachte en zijn broer, dat ze geen geweld tegen aangever hebben gebruikt en zich juist hebben moeten verdedigen nadat ze door aangever werden aangevallen, ongeloofwaardig. Voorts vinden die verklaringen ook geen steun in het dossier. Daar komt bij dat uit de verklaringen in het dossier het beeld naar voren is gekomen dat verdachte de agressor was en na een woordenwisseling met aangever en zijn vriendin zijn broer erbij heeft gehaald en is teruggekomen om de confrontatie met aangever en zijn vriendin aan te gaan. Omdat ook geenszins is gebleken dat iemand zich van die situatie heeft gedistantieerd, kunnen de geweldshandelingen die tegen aangever zijn gepleegd zowel verdachte als zijn broer worden aangerekend.
Op grond van het gehele samenstel van gedragingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat door verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld is geleverd.
Met betrekking tot het lichamelijk letsel dat aangever ten gevolge van het geweld heeft opgelopen, overweegt de rechtbank het volgende. Gezien de verklaring van aangever acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het steken met een puntig en/of scherp voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam ook daadwerkelijk het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Dit maakt dat de rechtbank (alleen) verdachte verantwoordelijk acht voor het lichamelijk letsel dat bij aangever ten gevolge van het openlijk geweld is ontstaan.
ConclusieOp grond van het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 september 2016 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld heeft bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam.
Feit 2:
Aangifte
Op 25 september 2016 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij die betreffende avond met de buren buiten zat. Ze hadden die avond al drie scooterrijders op hun gedrag aangesproken. De eerstvolgende scooterrijders die ze aanspraken, bleven echter staan en stopten. Vervolgens heeft een woordenwisseling plaatsgevonden waarbij één van de jongens, zijne verdachte, neus aan neus voor haar ging staan. Uiteindelijk zijn de scooterrijders weggegaan, maar toen zij weer terug was gegaan naar de plek waar de buren zaten, zag zij de koplamp van een scooter weer terugkomen. Voordat zij het wist stond dezelfde persoon weer voor haar. De scooterrijder sprak daarop haar partner [slachtoffer 1] aan. Daarna weet zij niet meer wat er gebeurd is, maar plotseling lag zij op de grond. [14]
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat op enig moment de twee scooterrijders terug kwamen rijden en dat er toen een derde jongen bij was die er op zijn blote voeten achteraan kwam. Eén van de jongens wees toen haar partner aan en zei: “Hem moeten wij hebben”. Daarop zei zij dat ze moesten ophouden. Voordat zij het wist kreeg zij een klap op haar kaak. Zij heeft de beweging gezien en zag dat de jongen die voor haar stond dit deed. Zij is door de klap buiten bewustzijn geraakt en is vervolgens gevallen en met haar achterhoofd op de stoep terecht gekomen. [15]
Op 29 september 2016 is het lichaam van aangeefster door een forensisch arts onderzocht. Hierbij heeft de forensisch arts diverse letsels waargenomen, waaronder bloeduitstortingen links laag op de wang, aan de linkerzijde van de hals, doorlopend onder de kin naar de voorzijde van de hals, enkele bloeduitstortingen op de armen, een bloeduitstorting op de linkerzijde van de rug en een ruwrandige huidbeschadiging bovenop het achterhoofd, ter hoogte van de kruin van circa twee centimeter met korstvorming. [16]
Getuigen
De rechtbank stelt vast dat er naar aanleiding van het incident veel personen als getuigen zijn gehoord, zowel buurtbewoners die bij de betreffende burendag aanwezig zijn geweest als andere buurtbewoners die het één en ander vanuit hun woning hebben waargenomen. De rechtbank zal voor het bewijs uitsluitend gebruik maken van de buurtbewoners die niet aanwezig zijn geweest op de betreffende burendag, nu aangezien dit objectieve getuigen betreffen die geen enkel belang hebben bij hun verklaringen.
[getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat zij de betreffende avond naar bed was gegaan en wakker werd van het geschreeuw van [slachtoffer 2] (aangeefster). Zij is naar buiten gegaan. Vervolgens zag zij daar [slachtoffer 2] lopen met drie jongens achter zich aan. Daarna zag zij dat één van de jongens [slachtoffer 2] een klap voor haar kaak verkocht en dat [slachtoffer 2] tegen de grond ging [17] . Toen [slachtoffer 2] werd geslagen, kreeg zij één hoek, het leek dat zij struikelde en tegen de trottoirband ging en bleef liggen. Zij zag dat [slachtoffer 2] echt een rechtste directe kreeg. [18]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de jongen van de scooter als eerste de vrouw heeft geslagen, met zijn rechterhand op haar gezicht. [19] Toen de jongen de tweede keer kwam, heeft hij die vrouw direct geslagen. Zij is hierdoor vervolgens op de grond gevallen tegen de stoeprand aan en is blijven liggen. [20]
Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij aangeefster heeft geslagen, maar dat hij zelfverdediging heeft gebruikt en dat het zo kan zijn dat hij zich verdedigd heeft. Hij heeft aangeefster in ieder geval pas geslagen nadat hij zelf door haar was geslagen. [21]
Overwegingen
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht heeft geslagen ten gevolge waarvan zij met haar hoofd op de grond is gevallen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij als eerste door de vrouw werd geslagen, in het licht van voornoemde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of voornoemd handelen van verdachte moet worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling of een mishandeling en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is, door met kracht in het gezicht te slaan, niet de aanmerkelijke kans ontstaan dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, zodat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 25 september 2016 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door haar met kracht in het gezicht te slaan ten gevolge waarvan zij met haar hoofd op de grond is gevallen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 25 september 2016 te 's-Gravenhage, met een ander, op of aan de openbare weg, [adres slachtoffers] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen stompen/slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het duwen van die [slachtoffer 1] en
- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- het meermalen steken met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en de schouder en de rug en elders op het lichaam, welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 25 september 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht, te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] met haar hoofd op de grond is gevallen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel ten gevolge en een mishandeling. Nadat verdachte in zijn straat door buurtbewoners is aangesproken op zijn rijgedrag, is tussen verdachte en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een woordenwisseling ontstaan. Verdachte is na die woordenwisseling weggereden, maar is na enkele minuten teruggekeerd met zijn broer erbij. Vervolgens hebben verdachte en zijn broer bewust de confrontatie opgezocht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarbij [slachtoffer 2] direct een klap in haar gezicht gegeven waardoor zij met haar hoofd op de grond is gevallen. Vervolgens hebben verdachte en zijn broer geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Dit geweld heeft bestaan uit het stompen/slaan tegen het hoofd en/of lichaam, het duwen, het vasthouden en het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het hoofd, de schouder, de rug en elders op het lichaam. Ten gevolge van dit geweld hebben beide aangevers letsel opgelopen. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers en hun gevoel van veiligheid. Daarnaast versterkt dit soort feiten bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving. Geweld is niet de manier om eventuele problemen of meningsverschillen op te lossen, ook niet indien - zoals in dit geval - de bejegening onheus of agressief is geweest.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 28 september 2016. Daaruit is gebleken dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 29 maart 2018, waarin door de reclassering wordt beschreven dat het toezicht gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte goed is verlopen. Door de reclassering wordt de kans op recidive als verminderd geschat. Zij acht daarom een nieuw toezicht niet geïndiceerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de zwaarte van de straf tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het letsel van aangevers, het feit dat verdachte bewust de confrontatie met aangevers heeft opgezocht en dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een scherp en/of puntig voorwerp. Anderzijds weegt de rechtbank ten gunste van verdachte mee dat zijn persoonlijke omstandigheden in positieve zin lijken te zijn veranderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 133 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. De duur van deze op te leggen straf is aanmerkelijk korter dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de subsidiaire ten laste gelegde feiten bewezen acht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.227,92, bestaande uit een bedrag van € 6.727,92 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
Daarnaast heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.135,00, bestaande uit een bedrag van € 435,00 aan materiële schade en een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 8.227,92, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.135,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is met betrekking tot de gevorderde materiële schade bepleit dat het eigen risico niet onderbouwd is, dat de schade van de kleding onvoldoende onderbouwd is en dat [slachtoffer 2] de taxikosten van 25 september 2016 reeds vergoed heeft gekregen. Daarnaast is het verlies aan arbeidsvermogen volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd en staat niet vast welk bedrag en over welke periode de verzekering hiervoor reeds als schadebedrag heeft uitgekeerd. Tenslotte is niet duidelijk of sprake is van dubbeltellingen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake moet zijn van een psychisch gevolg en een causaal verband en dat dit onderbouwd moet worden met een rapport, waarvan thans geen sprake is.
Daarnaast heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat het eigen risico voldoende onderbouwd is en voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de schade aan de kleding en de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze schade niet onderbouwd is en daarom moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post taxikosten, groot € 22,85, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal met betrekking tot de post kleding, groot € 80,00, naar billijkheid een bedrag van € 60,00 toewijzen, aangezien het bedrag van € 80,00 een prijsindicatie van een nieuw vest betreft. Ten aanzien van de post verlies inkomsten, groot € 3.529,00, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij de opgegeven uren in een normale situatie ook daadwerkelijk zou hebben gewerkt. Derhalve zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.764,50 toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de post eigen risico, groot € 385,00, niet ontvankelijk verklaren, aangezien het bestaan van de gestelde schade niet is onderbouwd.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post brutowinst en BTW, groot € 1.628,08 en € 1.082,99, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, groot € 1.500,00, zal de rechtbank, naar billijkheid een bedrag van € 700,00 toewijzen, aangezien is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.547,35.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 1.847,35) met ingang van 22 november 2016, de dag waarop de vordering is ingediend;
- over de immateriële schade (€ 700,00) met ingang van 25 september 2016, de dag waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een medeverdachte heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat verdachte, indien en voor zover de medeverdachte de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Omdat verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.547,35,
vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.847,35 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,- vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post eigen risico, groot € 385,00, is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal met betrekking tot de post kleding, groot € 50,00, naar billijkheid een bedrag van € 40,00 toewijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, groot € 700,00, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 500,00 toewijzen, aangezien is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 925,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 435,00) met ingang van 22 november 2016, de dag waarop de vordering is ingediend;
- over de immateriële schade (€ 500,00) met ingang van 25 september 2016, de dag waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte voor het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 925,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 425,00 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 500,00 vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening,
ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
133 (honderddrieëndertig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 (dertig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] art Ha gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 2.547,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.847,35 (materiële schade) vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,00 (immateriële schade) vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
met bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn medeverdachte aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de medeverdachte opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering met betrekking tot de post brutowinst en BTW bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
hoofdelijkop de
verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.547,35, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.847,35 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 700,00 vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 925,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 425,00 (materiële schade) vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 500,00 (immateriële schade) vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de
verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 925,00,vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 425,00 vanaf 22 november 2016, en over een bedrag van € 500,00 vanaf 25 september 2016, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016267775, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - West, districtsrecherche Den Haag – West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 364).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] blz. 74
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 75.
4.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 13 maart 2017, punt 8.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, ongenummerd, blad 1.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 138.
7.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2017, punt 11.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , blz. 147.
9.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 14 maart 2017, punt 9.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 118 .
11.Proces-verbaal mobiel gesprek, blz. 363.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 160.
13.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2018.
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 81.
15.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 13 maart 2017, punt 9.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek, ongenummerd, blad 1.
17.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , blz. 318.
18.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , blz. 321.
19.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 140.
20.Proces-verbaal verhoor van [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2017.
21.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2018.