ECLI:NL:RBDHA:2018:4728
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning jongvolwassene op basis van gezinsleven en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een jongvolwassene van Surinaamse nationaliteit, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op basis van gezinsleven met zijn vader in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn vader. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij altijd tot het gezin van zijn vader had behoord, aangezien hij van 2003 tot 2014 in Suriname had gewoond. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van het recht op privéleven in het nadeel van de eiser uitviel, omdat hij niet eerder rechtmatig verblijf had gehad en het grootste deel van zijn leven in Suriname had gewoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer was om de uitzetting te verbieden nu op het beroep was beslist.