3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I
Feit 1:
Aangifte
[slachtoffer 1] heeft op 26 februari 2017 aangifte gedaan van een poging tot straatroof. Zij heeft verklaard dat zij die nacht omstreeks 00:03 uur samen met haar [collega] bij de bushalte aan de Hengelolaan in Den Haag stond. Zij had haar mobiele telefoon, een Iphone S6, in haar hand toen er een man op de fiets bij hen stopte. De man vroeg hen in gebrekkig Nederlands om sigaretten. Zij had het idee dat de man sprak met een Noord-Afrikaans accent. Zij vertelden de man dat zij geen sigaretten voor hem hadden. Omdat de man steeds dichterbij kwam riepen zij dat hij door moest fietsen. Op enig moment greep de man naar haar mobiele telefoon, maar zij hield haar telefoon stevig vast. Hierna begon de man haar met zijn andere hand in haar gezicht te slaan en greep haar bij haar haren. Zij is daarop hard gaan schreeuwen in de hoop dat omstanders het zouden horen. De man pakte vervolgens een klein zilver zakmes van ongeveer 15 centimeter uit zijn zak. Aan het mes zaten verschillende functies en het had een zwart/rubberen handgreep. Uit schrikreactie greep zij met het haar hand het mes vast en trok het mes uit zijn hand. Op dat moment reed er een andere collega van haar, [naam] , met de auto langs de bushalte. De man had toen nog steeds met zijn andere hand haar mobiele telefoon vast. Toen haar collega uit de auto stapte en naar hen toe kwam, rende de man weg. Zij heeft van haar collega [naam] begrepen dat de man toen in het Arabisch gezegd heeft: “Pas op ik heb een mes en ik ga jou steken”. Nadat de man was weggerend zag zij dat hij zijn fiets bij de bushalte had laten liggen. De dader was rond de 40 jaar, had een lichte bruin/zwarte baardgroei, een normaal postuur, droeg een dikke zwarte dons jas, was 1.75 à 1.80 meter lang, was een onverzorgd type en had donker golvend haar, een kort kapsel.
Aanhouding
Omstreeks 0:40 uur die nacht zijn twee verbalisanten gaan posten aan de overzijde van de bushalte om te kijken of de dader zijn fiets zou komen ophalen. Om 00:53 uur zagen zij vervolgens van achter de bushalte een man in versnelde pas aan komen lopen. Deze man voldeed aan het signalement van de dader. De man liep de bushalte in en pakte resoluut de betreffende fiets op. Toen de man doorkreeg dat de politie daar aanwezig was probeerde hij er vandoor te gaan. Het bleek te gaan om verdachte.
Andere bevindingen
Ook [verbalisant 1] is ter plaatse gebleven. Om 00:50 uur zag hij een man uit de bosjes, gelegen achter de betreffende bushalte, rennen richting de bushalte en de fiets in een ruk oppakken en wegrijden.Op het moment dat hij de man in het zicht kreeg was de man alleen. Er bevond zich niemand anders in de buurt van die man. De man rende alleen naar de bushalte en werd door niemand vergezeld. In de bushalte zag hij ook geen andere personen zitten of staan. Nadat verdachte op de fiets was gestapt en wegreed zag hij geen andere personen vanaf de locatie waar hij verdachte voor het eerst zag en ook niet vanaf de bushalte of de directe omgeving daarvan.
Na de aanhouding van verdachte heeft [verbalisant 2] vastgesteld dat het signalement dat aangeefster van de dader had gegeven naadloos overeenkwam met het signalement van verdachte.
Overwegingen
Vast staat dat aangeefster met de foto van verdachte is geconfronteerd en dat zij toen heeft verklaard dat zij vermoedde dat dit de dader was. De rechtbank constateert dat haar hierbij geen reeks van foto’s van personen die passen binnen het door aangeefster gegeven signalement is getoond (een zogenaamde foslo). Aangeefster heeft slechts de foto van verdachte gezien en daarbij is haar ook nog expliciet de vraag is gesteld of dit de dader is. Dit is een volstrekt onjuiste gang van zaken die maakt dat er grote vraagtekens zijn te zetten bij de betrouwbaarheid van deze verklaring van aangeefster. Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel is dat deze verklaring niet gebruikt mag worden voor het bewijs.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank echter wel het volgende vast. De poging tot beroving van de Iphone heeft plaatsgevonden omstreeks 00:05 uur. De dader heeft daarna zijn fiets bij de bushalte laten liggen. Vervolgens komt verdachte die fiets omstreeks 00:50 uur ophalen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de poging tot beroving en dat hij samen met een vriend naar de betreffende bushalte is gegaan om de fiets van die vriend op te halen. Deze verklaring acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft zich niet gedragen als iemand die ‘gewoon een fiets van een vriend komt ophalen’. Volgens de politie komt hij namelijk vanachter het bushokje uit de bosjes rennen, pakt direct de fiets op en fietst hij hard weg als hij de politie in de gaten krijgt. Daarnaast heeft de politie op dat moment niemand ook maar in de buurt van verdachte gezien. Verder constateert de rechtbank dat verdachte wisselend verklaart over de persoon met wie hij die avond zou zijn geweest. Uiteindelijk heeft verdachte zijn vriend [medeverdachte] aangewezen als de dader van de poging tot beroving. Zoals hij zelf ook heeft beaamt, spreekt deze echter perfect Nederlands, hetgeen niet strookt met wat aangeefster hierover verklaard heeft. Dat [medeverdachte] een acteur is die zich makkelijk zo voordoet, met name als hij berovingen pleegt, zoals verdachte ook heeft verklaard, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte gewoon onzin vertelt. Bij dit alles weegt voor de rechtbank verder mee dat verdachte zelf wel gebrekkig Nederlands spreekt en dat Arabisch zijn voertaal is, hetgeen past bij het taalgebruik van de dader, zoals dat volgt uit de verklaring van aangeefster. Daarnaast past verdachte ook binnen het signalement dat aangeefster van de dader heeft gegeven.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich in de nacht van 26 februari 2017 op de openbare weg schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van een Iphone S6, die werd voorafgegaan van - en vergezeld met geweld tegen aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat hij meermalen tegen het luikje van de observatiecel heeft geschopt. Zoals de verdediging echter terecht stelt, blijkt uit het dossier dat de politie het betreffende luikje heeft opengezet, dat verdachte met zijn rechterarm door het luikje is gegaan en meermalen een op en neer gaande beweging heeft gemaakt. Ten gevolge hiervan is het slot van het luikje kapot gegaan en is de draaiknop van het luikje losgekomen. Aan verdachte is echter tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van het luikje door daar tegen te slaan of te schoppen. Dit laatste kan dus niet wettig bewezen worden zodat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan vernieling maar niet op de hem verweten manier. Daarom dient hij ten aanzien van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding II
Aangifte
Op 6 augustus 2017 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling die om 19:30 uur heeft plaatsgevonden. Hij heeft onder meer verklaard dat zijn broertje hem om 17:25 uur verteld had dat hij bedreigd was door zijn buurman. Daarop is aangever naar de Middenstede in Den Haag gegaan om met de buurman van zijn broertje te praten. Toen hij aanbelde bij [huisnummer] deed er niemand open. Wel werd het raam aan de voorzijde geopend door de Marokkaanse buurman. Hij vroeg de buurman vervolgens waarom hij zijn broertje had bedreigd. De buurman ontkende dit en daarop heeft hij de buurman gevraagd om naar beneden te komen. Vervolgens hoorde hij de buurman met een ander persoon binnen in zijn woning praten waarna er twee mannen naar beneden kwamen, de Marokkaanse buurman en een getinte man. Hij vroeg toen nogmaals aan de buurman waarom hij zijn broertje had bedreigd. Op dat moment zag hij een voorwerp in de hand van de buurman. Daarnaast had de tweede man een zilverkleurige koekenpan in zijn hand. Beide mannen namen vervolgens een dreigende houding aan waardoor hij wist dat hij zou worden aangevallen. Toen hij zag dat de buurman een stap richting hem deed met het voorwerp in zijn hand, heeft hij de buurman naar achteren geduwd. De tweede man sloeg hem toen met de pan op zijn rechter pols. Daarop heeft hij deze tweede man een vuist op zijn gezicht gegeven. Op dat moment voelde hij dat hij van achteren getrapt werd tegen zijn benen. Ook voelde hij dat hij van achteren op zijn hoofd werd geslagen. Vervolgens draaide hij zich direct om en zag toen dat de buurman hem had geslagen en geschopt. Op dat moment werd hij door de tweede man met de pan aan de zijkant van zijn hoofd geslagen, waardoor hij is gevallen. Hij stond toen duizelig op om het portiek uit te vluchten en kreeg op het moment dat hij het portiek wilde uitvluchten een trap van achteren. Buiten zag en voelde hij dat hij op zijn hoofd aan het bloeden was. Aangever heeft de tweede man als volgt omschreven: een getint uiterlijk, ongeveer 1.85 meter lang, iets forser dan de buurman, kort donker haar en hij droeg een grijs T-shirt met korte mouwen.Een arts heeft geconstateerd dat er bij aangever een bult en blauwe plek op zijn pols en twee wondjes zichtbaar waren op de behaarde hoofdhuid met een gering uitwendig bloedverlies.
Bevindingen
Eerder die dag omstreeks 17:47 uur zijn [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , naar aanleiding van de melding dat er een vrouw geschopt zou worden, naar het [adres] te Den Haag gegaan. Aldaar troffen zij [medeverdachte] aan die bij de portiekdeur van [huisnummer] stond. In de woning trof [verbalisant 3] vervolgens een man aan die in gebrekkig Nederlands verklaarde dat hij een beetje dronken was en dat hij op de bank sliep. Deze man verklaarde [naam] te heten en te zijn [geboortedatum] . Deze man was ongeveer 1.80 meter lang, was licht getint, had zwart haar en droeg een donkere blauwe spijkerbroek en een grijs polo shirt.
Verdachten
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 augustus 2017 in de middag bij [medeverdachte] thuis is geweest en toen inderdaad is gecontroleerd door de politie, maar dat hij daar later die dag, toen de mishandeling heeft plaatsgevonden, niet meer was. Hij heeft tevens verklaard dat hij later van [medeverdachte] heeft gehoord dat [medeverdachte] op dat moment samen was met ene [naam] en dat zij samen iemand met een pan op het hoofd hebben geslagen, omdat zij die persoon wilden beroven van cocaïne. Verdachte heeft bevestigd dat hij door [medeverdachte] [naam] wordt genoemd.
[medeverdachte] heeft daarentegen verklaard dat hij de betreffende dag samen met [naam] naar beneden is gelopen en de deur heeft opengemaakt om de broer van de bovenbuurman binnen te laten. De broer van de buurman begon hem toen meteen te slaan en daarop heeft [naam] de man geslagen. Vervolgens hebben [naam] en de man elkaar over en weer en meerdere malen geslagen. Er zou niet geslagen zijn met een pan.
Overwegingen
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat aangever door de buurman van zijn broertje en een andere man is mishandeld. Op grond van de aangifte, de letselbeschrijving en de verklaring van verdachte is hij hierbij ook met een pan op zijn hoofd geslagen.
Volgens [medeverdachte] is verdachte de andere man. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Het gegeven dat [medeverdachte] zelf verdachte is en zijn eigen rol probeert te bagatelliseren, is daartoe onvoldoende. Daar komt bij dat zijn verklaring dat verdachte erbij was, steun vindt in het dossier. Volgens aangever droeg de andere man een grijs t-shirt met korte mouwen en dat komt overeen met de bovenkleding die verdachte droeg toen hij nog geen twee uur tevoren door de politie werd aangetroffen in de woning van [medeverdachte] . Voorts past verdachte ook in het signalement dat aangever geeft van de tweede man. De rechtbank wordt verder in haar overtuiging gesterkt doordat verdachte ook hier steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Conclusie
Of iemand met een pan op het hoofd slaan zwaar lichamelijk letsel op levert, hangt onder meer af van de plaats op het hoofd waar geslagen is en de kracht waarmee geslagen is. Gelet op het geringe letsel dat bij aangever is geconstateerd, kan niet geoordeeld worden dat zodanig is geslagen dat sprake had kunnen zijn zwaar lichamelijk letsel. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat in zoverre vrijspraak dient te volgen had.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 6 augustus 2017 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat door de brandstichting concreet gevaar voor de (inboedel van de) belendende cellen, levensgevaar en het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende cellen aanwezig personen te duchten is geweest, zodat verdachte van die onderdelen uit de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Aangezien verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte ten aanzien van dat feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2018;
- proces-verbaal van aangifte, blz. 144 en 145, met bijlagen.
Ten aanzien van dagvaarding III
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld dan wel mishandeling op 25 september 2017. Duidelijk is toen dat sprake is geweest van een confrontatie tussen aangever en verdachte. De verklaringen van aangever zijn echter onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Aangever sprak volgens de politie namelijk gebrekkig Nederlands en is desondanks steeds zonder tolk gehoord. De twee getuigen verklaren daarnaast tegenstrijdig over de rol van verdachte (hij was de bedreiger dan wel de bedreigde). Onder deze omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank constateert dat door de politie in de handen van [medeverdachte] – die ter plekke op heterdaad is aangehouden – 51 munten van 0,50 eurocent werden aangetroffen. Dit gegeven in combinatie met het gegeven dat 0,50 eurocent ingeworpen moet worden om de speelautomaat te kunnen starten,maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het hierbij gaat om munten die door verdachte en [medeverdachte] zijn weggenomen uit de betreffende speelautomaat. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een voltooide diefstal.
Aangezien verdachte voor het overige heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging gepleegd en de raadsman van verdachte ten aanzien van dat feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2018;
- het proces-verbaal van aangifte, blz. 164 en 165.
Aangezien verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en de raadsman van verdachte ten aanzien van dat feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2018;
- het proces-verbaal van aangifte, blz. 92 en 93;
- het proces verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 6] , afgelegd bij de rechter-commissaris.
Met betrekking tot het voorwerp dat verdachte tijdens de diefstal in zijn hand heeft gehad, overweegt de rechtbank dat zij op de camerabeelden heeft gezien dat verdachte op enig moment zijn hand omhoog doet, dat hij op dat moment iets kleins in zijn hand heeft, dat hij vervolgens zijn hand naar boven schudt en dat er dan iets te voorschijn komt dat de vorm heeft van een lemmet.Op grond van deze waarneming in combinatie met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] die het uitdrukkelijk over een mes heeft, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte in ieder geval gebruikt heeft gemaakt van een op een mes gelijkend voorwerp.
Dat verdachte deze winkeloverval samen met een ander zou hebben gepleegd kan uit de beelden en het dossier niet worden afgeleid. In zoverre dient vrijspraak te volgen.