ECLI:NL:RBDHA:2018:4704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
NL18.6322, NL18.6324, NL18.6326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL18.6322, NL18.6324 en NL18.6326, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, in beroep gingen tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze besluiten betroffen de niet-in behandeling name van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, op grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers eerder op 15 februari 2017 een asielaanvraag hebben ingediend en dat zij op 5 februari 2017 de buitengrens van de EU op illegale wijze hebben overschreden via Italië. De Italiaanse autoriteiten zijn op 6 maart 2017 verzocht om eisers over te nemen, maar hebben niet gereageerd, wat leidde tot een fictief claimakkoord per 7 mei 2017. De rechtbank heeft eerder beslissingen van de Staatssecretaris bevestigd, waarin werd geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen. De rechtbank oordeelde dat de opvolgende aanvragen van eisers niet in behandeling genomen konden worden, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.6322, NL18.6324, NL18.6326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2018 in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1;

[eiseres], eiseres;
[eiser 2], eiser 2,
samen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 26 maart 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.6323, NL18.6325 en NL18.6327, plaatsgevonden op 12 april 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers hebben eerder op 15 februari 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers de buitengrens van de lidstaten op 5 februari 2017 op illegale wijze hebben overschreden via Italië. Verweerder heeft op 6 maart 2017 de Italiaanse autoriteiten op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) verzocht eisers over te nemen. Op dat verzoek is door Italië niet gereageerd, zodat op grond van artikel 22, eerste en zevende lid van de Dublinverordening per 7 mei 2017 sprake is van een fictief claimakkoord. Bij onderscheiden besluiten van 18 augustus 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Het beroep hiertegen is door de rechtbank bij uitspraak van 4 december 2017 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 28 december 2017 deze uitspraak bevestigd waarmee het besluit dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, onherroepelijk is geworden.
Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 9 januari 2018 in kennis gesteld van de geplande overdracht van eisers op 24 januari 2018.
Eisers hebben op 22 januari 2018 aangegeven een opvolgende asielaanvraag te willen indienen en op 26 maart 2018 de aanvraag ingediend.
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de opvolgende aanvragen van eisers niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerder afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
De stelling van eisers dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb kan niet slagen.
De rechtbank overweegt daartoe dat de eerdere aanvragen van eisers met toepassing van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna de Vw 2000) niet in behandeling zijn genomen. Aan deze beslissingen van verweerder heeft een inhoudelijke beoordeling ten grondslag gelegen, namelijk de beoordeling op grond van de Dublinverordening welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers’ verzoeken om internationale bescherming. De opvolgende aanvragen van eisers en de aangevoerde gronden zijn gericht tegen deze overdrachtsbeslissing. Eisers beogen met de opvolgende aanvragen slechts dat verweerder terugkomt op zijn beslissing dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvragen. Met het instellen van beroep zou, indien artikel 4:6 van de Awb geen toepassing toekomt, dan ook bereikt worden dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de bevoegdheid toekomt om toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Awb indien zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eisers geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd. Ook in beroep is daarvan niet gebleken. Het feit dat ten aanzien van de dochter van eisers verweerder het besluit heeft genomen om haar asielverzoek in behandeling te nemen, is geen rechtens relevant novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Immers in de vorige procedure is reeds geoordeeld dat eisers geen beroep toekomt op artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening omdat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van deze artikelen.
Voor zover de gemachtigde heeft betoogd dat er, vanwege een overschrijding van de 12 maanden termijn genoemd in artikel 13 van de Dublinverordening, een nieuw claimverzoek had moeten worden ingediend bij de Italiaanse autoriteiten kan hij niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe dat met de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2017 de beslissing over de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië definitief is geworden. De rechtbank stelt vast dat dit binnen de termijn van 12 maanden valt en aldus de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 13 van de Dublinverordening niet is geëindigd.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel