ECLI:NL:RBDHA:2018:4696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
NL18.2784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel wegens onvoldoende zwaarwegend relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse homoseksueel die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De eiser, geboren in 1984, heeft zijn aanvraag ingediend op 15 december 2017, maar deze werd op 5 februari 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geloofwaardig is in zijn verklaring dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden in Cuba vanwege zijn geaardheid. Echter, de rechtbank oordeelt dat de problemen die hij heeft ervaren niet voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de discriminatie op de werkvloer en de aanhouding door de politie, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de situatie voor LHBT-ers in Cuba de laatste jaren is verbeterd en dat er geen bewijs is dat de eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

ProcesverloopBij besluit van 5 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.M. van den Berg-Bario als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Cubaanse nationaliteit. Hij heeft op 15 december 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en als gevolg hiervan problemen in zijn land van herkomst heeft ondervonden. Zo is hij op zijn werk gediscrimineerd, omdat hij als homoseksueel geen gezin had. Hij moest langere en onregelmatigere diensten draaien dan ander personeel en tijdens orkaan Irma over het hotel waken. Toen eiser hierover klaagde, is hem verteld dat hij een jaar in de afwas zou moeten werken. Dit heeft eiser doen besluiten om zijn ontslag in te dienen. Eiser is voorts op een avond in juli 2017 vier keer door de politie aangehouden en om zijn identiteitspapieren gevraagd. Op 8 augustus 2017 is eiser door de politie opgepakt en een nacht vastgehouden, omdat hij zijn partner [partner] in een discotheek had gezoend. De neefjes van eiser worden op school vanwege eisers homoseksuele geaardheid gepest. Tot slot is eiser op 11-jarige leeftijd door zijn buurman verkracht. De buurman heeft hiervoor een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd gekregen. Als gevolg van het verliezen van zijn werk en de politieke situatie kan eiser geen nieuw werk vinden en heeft hij samen met zijn partner Cuba verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) homoseksuele gerichtheid;
3) problemen vanwege de homoseksuele gerichtheid;
4) verkrachting op 11-jarige leeftijd.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst alsmede over zijn homoseksuele geaardheid, de problemen die hij vanwege zijn geaardheid heeft ondervonden en de verkrachting op 11-jarige leeftijd geloofwaardig geacht.
De door eiser ondervonden problemen worden echter onvoldoende zwaarwegend geacht. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielrelaas voldoende zwaarwegend is om te worden aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Zo is het onderzoek van verweerder onzorgvuldig geweest, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de slechte feitelijke positie van LHBT-ers in Cuba. Hiertoe verwijst eiser naar Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation, ‘Cuba: Travel Regulations and Civil and Political Rights, COI Compilation’, van augustus 2017; een artikel van de website Cubanet van 3 juni 2014 en US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 – Cuba’, van 3 maart 2017. Bovendien is verweerder onvoldoende gemotiveerd ingegaan op het individuele relaas van eiser.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank stelt voorop dat geloofwaardig is geacht dat eiser homoseksueel is en problemen in zijn land van herkomst heeft ondervonden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het asielrelaas van eiser voldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7.1.
De rechtbank overweegt dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar algemene landeninformatie waaruit blijkt dat de situatie betreffende LHBT-ers in Cuba de laatste jaren aanzienlijk is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT-ers waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Hoewel uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de situatie voor LHBT-ers in de praktijk verbetering behoeft en dat discriminatie nog steeds voorkomt, volgt hieruit niet dat LHBT-ers uit Cuba op basis van hun geaardheid als zodanig reeds zijn aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of om die reden bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op de ‘Bijlage: beoordelingen vijfde tranche’ bij de brief van verweerder over de uitbreiding van de lijst veilige landen van herkomst van 24 april 2017 aan de Tweede Kamer en de brief van 22 februari 2018 van het COC aan verweerder. Deze brieven maken het voornoemde standpunt echter niet anders. Bovendien had eiser eerder dan pas op zitting een beroep op deze stukken kunnen doen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke positie van LHBT-ers in Cuba.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), merkt verweerder discriminatie aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Niet is gebleken dat hier in het geval van eiser sprake van is. Eiser is niet vanwege zijn geaardheid scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang en medische zorg ontzegd dan wel van de eerste levensbehoeften uitgesloten. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid geen toegang heeft gehad tot de arbeidsmarkt. Van belang is dat eiser gedurende vijf jaar voor zijn vertrek bij een hotel heeft gewerkt en zelf zijn ontslag heeft ingediend. Dat eiser naar hij stelt langer moest werken dan andere werknemers, tijdens orkaan Irma op het hotel moest passen en geen vast rooster heeft gekregen omdat hij als homoseksueel geen gezin had, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat zijn leven onhoudbaar is geworden. De verkrachting van eiser door zijn buurman leidt er ook niet toe dat eiser een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging, nu de verkrachting 22 jaar geleden heeft plaatsgevonden, de dader is berecht en een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. De psychische problemen van de neefjes van eiser zijn niet aan te merken als persoonlijke problemen van eiser zelf. Het pestgedrag was immers niet tot eiser zelf gericht.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid in de bijzondere, negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Weliswaar is eiser meerdere keren op een dag staande gehouden en een nacht op het bureau van [plaats] vastgehouden, maar niet is gebleken dat er een causaal verband tussen deze gebeurtenissen bestaat. Eiser is nooit voor langere periode vastgehouden en is zonder voorwaarden weer vrijgelaten. Dat uit openbare bronnen zou blijken dat de Cubaanse politie plekken aanpakt die bekend staan als homo-ontmoetingsplaatsen, wat hier verder ook van zij, is voor de situatie van eiser niet van belang nu hij niet heeft verklaard dat hij is opgepakt omdat hij met andere homoseksuelen op straat is samengekomen. Van eiser mag bovendien verwacht worden dat hij de bescherming van de (hogere) autoriteiten inroept. Eiser heeft verklaard dat hij geen bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen de staande houdingen of de ophouding. Dat eiser bij de politie zijn beklag heeft willen doen maar hem verteld is dat hij onvoldoende grond had om te klagen nu de autoriteiten de bevoegdheid hebben om iemand 24 uur vast te houden, betekent nog niet dat het instellen van bezwaar of beroep bij voorbaat kansloos is.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de omstandigheid dat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd. Dit risico blijkt niet uit de algemene bronnen waarnaar eiser heeft verwezen. Eiser heeft het alleen van horen zeggen dat uitgeprocedeerde asielzoekers in Cuba direct bij aankomst worden aangehouden door de politie. Zo verwijst de gemachtigde van eiser op zitting naar het contact dat hij met mr. W. Blaauw heeft gehad, waarbij hij van hem heeft vernomen dat diens cliënt na aankomst op de luchthaven meteen gedetineerd is. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens contact opgenomen met VluchtelingenWerk Nederland, die aangaf dat een cliënt van mr. S. Sewnath ook direct na aankomst in Cuba is opgepakt. Eiser heeft het beroep op de genoemde zaken van de andere gemachtigden echter niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank de bijzonderheden in en de voorgeschiedenis van deze zaken niet kent. Niet is derhalve gebleken dat deze vreemdelingen na terugkomst zijn gedetineerd noch waarom zij zouden zijn gedetineerd. De stelling van eiser ter zitting dat zijn moeder een tweetal brieven van de politie heeft ontvangen, waarin staat dat eiser alle rechten als burger van Cuba kwijt is omdat hij het land heeft verlaten, maakt dit ook niet anders. Nog daargelaten dat eiser deze brieven niet heeft overgelegd, kan van een kopie de echtheid van het origineel niet worden vastgesteld. Overigens wijst de rechtbank erop dat eiser deze omstandigheid voor het eerst op zitting naar voren is gebracht. De rechtbank ziet niet in dat eiser dit niet eerder had kunnen inbrengen.
7.5.
Ter zitting voert eiser aan dat de behandeling van de zaak aangehouden moet worden in afwachting van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 januari 2018, nu er geen Algemeen Ambtsbericht ten aanzien van Cuba is en een uitspraak van de Afdeling omtrent de positie van LHBT-ers in Cuba ontbreekt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de behandeling van het beroep in deze zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling. Dat er nog geen Afdelingsjurisprudentie met betrekking tot LHBT-ers uit Cuba of algemeen beleid is, wil nog niet zeggen dat de rechtbank het beroep van eiser niet kan beoordelen. De rechtbank benadrukt dat iedere zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld en dat het feitencomplex in de zaak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 januari 2018 verschilt van dat van eiser. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel