ECLI:NL:RBDHA:2018:4695
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel wegens onvoldoende zwaarwegend asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse homoseksueel. De eiser, geboren in 1986, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel op basis van zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij in Cuba had ondervonden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat het asielrelaas van de eiser niet als voldoende zwaarwegend werd beschouwd om in aanmerking te komen voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geloofwaardig is in zijn verklaring dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden in Cuba. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door de eiser beschreven problemen niet van dien aard waren dat zij hem als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag konden kwalificeren. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de verbeterde situatie voor LHBT-ers in Cuba en het feit dat homoseksualiteit daar niet strafbaar is. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat iedere zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.