ECLI:NL:RBDHA:2018:4693
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij medische klachten heeft en in Italië niet de benodigde zorg zal ontvangen. Tijdens de zitting op 27 februari 2018 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling is genomen, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser stelt dat Nederland de verantwoordelijkheid op zich had moeten nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, gezien zijn medische omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde rapporten geen wezenlijk ander beeld geven van de situatie in Italië dan eerder is beoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië geen adequate medische zorg zal ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de medische omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat deze een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.