ECLI:NL:RBDHA:2018:4693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
NL18.2723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij medische klachten heeft en in Italië niet de benodigde zorg zal ontvangen. Tijdens de zitting op 27 februari 2018 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling is genomen, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser stelt dat Nederland de verantwoordelijkheid op zich had moeten nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, gezien zijn medische omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde rapporten geen wezenlijk ander beeld geven van de situatie in Italië dan eerder is beoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië geen adequate medische zorg zal ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de medische omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat deze een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.2724, plaatsgevonden op 27 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is O. Jobe als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij heeft op 27 september 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland de verantwoordelijkheid voor zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had behoren te trekken. Eiser heeft medische klachten waarvoor hij medicatie ontvangt en zal in Italië niet de medicatie ontvangen die hij behoeft. Verder zal eiser in Italië in strijd met Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) verstoken zijn van opvangvoorzieningen en zal er sprake zijn van een situatie als in de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011, met zaaknummer 30696/09, M.S.S. tegen België en Griekenland (het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland). Ten aanzien van Italië kan daarom niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De overdracht van eiser naar Italië is derhalve in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst hiertoe naar de volgende rapporten:
- VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde vragen Dublin Italië’, van augustus 2017;
- Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH), ‘Reception conditions in Italy: Report on the current situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy’, van augustus 2016;
- Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Italy. Update 2016’, van februari 2017;
- US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 - Italy’, van 3 maart 2017;
- Danish Refugee Council (DRC) & SFH, ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’, van 9 februari 2017;
- DRC & SFH, ‘Additional Information on the Report «Is mutual trust enough?»’, van 24 maart 2017.
Verweerder heeft zich er niet afdoende van vergewist dat adequate opvang zal worden geboden aan eiser die als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel), dient te worden aangemerkt. Tot slot voert eiser, onder verwijzing naar het eerdergenoemde AIDA rapport, aan dat hij geen effectief rechtsmiddel kan benutten om te klagen over een schending van zijn mensenrechten in Italië.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1.
Het EHRM heeft in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Het EHRM heeft bovendien overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, onder meer in de uitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser diverse rapporten, waaronder rapporten die zien op de periode van vóór de genoemde uitspraken van de Afdeling, heeft overgelegd. Deze rapporten geven echter geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in de rapporten vermelde problemen die kunnen worden ondervonden bij de toegang tot de opvang of de asielprocedure, niet dusdanig zijn dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg staan. Gelet hierop mag verweerder ten opzichte van Italië in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5.3.
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn in die zin dat hij verstoken zal zijn van opvangvoorzieningen, heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Hoewel uit het eerdergenoemde AIDA rapport blijkt dat asielzoekers in de praktijk geen gratis rechtsbijstand ontvangen in de fase voordat een beslissing op hun asielaanvraag is genomen, blijkt hieruit geenszins dat zij niet bij de autoriteiten of andere instanties kunnen klagen over de kwaliteit van de beschikbare opvangvoorzieningen of het gebrek aan opvangplaatsen. Niet is derhalve gebleken dat de autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt.
Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
6.2.
Wat betreft de door eiser aangevoerde medische omstandigheden, overweegt de rechtbank dat eiser weliswaar een gedeeltelijk afschrift van zijn medisch dossier heeft overgelegd maar dat hieruit niet blijkt dat eiser onder specialistische behandeling staat noch dat hij momenteel medicijnen gebruikt. Bovendien heeft als uitgangspunt te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Hij is hierin niet geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië geen medische behandeling zal kunnen verkrijgen, mocht dit in zijn geval noodzakelijk zijn. In de door eiser gestelde medische problemen heeft verweerder dan ook geen grond hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken.
7. Het beroep van eiser op het arrest Tarakhel slaagt niet, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft eiser niet onderbouwd dat hij op dit moment medisch behandeld wordt noch dat hij medische behandeling behoeft. Hoewel uit de door eiser overgelegde afschrift van zijn medisch dossier naar voren komt dat hij tijdens het sporten last heeft van pijnklachten, blijkt hieruit ook dat hij in rust geen pijn heeft en dat hij verder geen andere pijnklachten heeft. Gelet hierop heeft verweerder eiser niet als kwetsbaar persoon hoeven aanmerken. Verweerder was dan ook niet gehouden om aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel