ECLI:NL:RBDHA:2018:4664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/15195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in vreemdelingenopvang en griffierecht

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin hem een indicatie voor 24-uursopvang voor drie maanden was verleend. Dit besluit was ongegrond verklaard, waarna eiser beroep aantekende. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Eiser voerde aan dat hij betalingsonmacht had met betrekking tot het griffierecht, wat door de rechtbank werd gehonoreerd. Verweerder had op 6 februari 2018 echter meegedeeld dat eiser nu recht had op opvang voor een maximale termijn van twaalf maanden, tot 16 mei 2018. De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, nu hij al de maximale opvang had gekregen.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij door de uitspraak niet in een gunstigere positie kon geraken. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 20 februari 2018, door rechter A.K. Mireku in aanwezigheid van griffier M. Belhaj.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15195 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van

20 februari 2018 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, hierna te noemen: eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. T.F. Baars en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) een indicatie heeft gegeven voor 24-uursopvang voor drie maanden, tot 9 november 2017. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 oktober 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 20 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft op 20 oktober 2017 een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van het griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282), is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Bij brief van 6 februari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de GGD opnieuw een indicatie voor 24-uursopvang heeft afgegeven. In de brief staat verder dat de voortzetting in de opvang tot een termijn van twaalf maanden is en dat eiser dus tot 16 mei 2018 opvang wordt geboden.
3.1
Gelet op deze brief heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij onderhavig beroep. In het Programma Vreemdelingen is de duur van de opvang in [opvanglocatie] namelijk begrensd op twaalf manden. Gelet op het feit dat eiser thans tot 16 mei 2018, en dus twaalf maanden, in het kader van het Programma Vreemdelingen in [opvanglocatie] mag blijven, kan hij middels onderhavig beroep niet meer verkrijgen dan waar hij nu recht op heeft.
3.2
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hij belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. Hij wil dat de gewone procesregels, zoals uiteengezet door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) kunnen worden gevolgd, aldus eiser in zijn aanvullende gronden van 8 februari 2018.
4.1
Niet betwist is dat in het kader van het Programma Vreemdelingen voor een periode van maximaal twaalf maanden opvang wordt geboden. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij de beoordeling van het beroep, nu hem blijkens de brief van 6 februari 2018 de maximale termijn van twaalf maanden opvang wordt geboden.
4.2
Volgens vaste rechtspraak is voor een ontvankelijk bezwaar of (hoger) beroep – onder meer – vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces) belang bij een beslissing op bezwaar of (hoger) beroep, in die zin dat de eisende partij door die beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Aan eiser is thans immers twaalf maanden opvang in het kader van het Programma Vreemdelingen geboden en dat is de maximale duur die het Programma Vreemdelingen biedt. Door dit beroep kan eiser derhalve niet in een gunstigere positie geraken. Voornoemde uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 waar eiser naar heeft verwezen, maakt dit niet anders. In die uitspraak wordt de vraag beantwoord hoe omgegaan dient te worden met (het benoemen van) een deskundige in medische zaken. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet waarom eiser heeft verwezen naar deze uitspraak om zijn procesbelang te onderbouwen.
5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MBe
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.