30.[getuige 9] bij de politie verklaarddat hij zich op 14 juni 2016 rond 17.55 uur op [adres] bevond samen met [getuige 8] . Hij was net uit zijn auto gestapt toen hij een geluid als van een rolluik hoorde. Hij zag een zwart busje aan komen rijden. Hij zag dat het busje zijn kant op kwam en hoorde de schuifdeur daarvan open gaan. Hij zag dat er een persoon uit dat busje viel. Die man rende op hem, de getuige, af. De man rende om hem heen richting de scooter die bij de flat stond. Die scooter stond al met de voorkant richting de weg geparkeerd. De getuige zag dat het busje tegenover [getuige 8] en hem werd geparkeerd en dat de bestuurder van dat busje achterop de scooter sprong en dat ze samen wegreden het fietspad op. De getuige preciseert: ik stond eerst naast mijn auto, toen die man langs mij rende. Ik keek toen over het dak van mijn auto en toen zag ik dat hij met die scooter bezig was. De man had een bivakmuts op met een gat ter hoogte van zijn ogen. Ik had het idee dat hij een bril op had omdat ik iets glimmends tussen zijn ogen zag, en dat deed mij denken aan een bril. De man had een blanke huidskleur. Er waren geen belemmeringen en ik heb alles goed kunnen zien.
31. Ook
[getuige 9]geeft tegenover de rechter-commissaris aan zijn verklaring bij de politie te bevestigen. Hij verklaart dat hij zag dat de persoon die uit het busje kwam de scooter pakte en er mee de straat op reed. Hij wachtte vervolgens aan het begin van het fietspad. Het busje is ondertussen ook het pad op gereden, ook voorbij ons. De persoon uit het busje is achterop de scooter gaan zitten. Hij sprong achterop de scooter en zij reden vol gas weg. De getuige heeft daar geen andere mensen met bivakmutsen zien rondlopen. Hij heeft geen andere mensen op scooters zien rijden. Hij heeft geen andere mensen daar zien lopen die op dezelfde manier waren gekleed als deze twee mensen. Hij heeft constant zicht gehad op de persoon die voorop de scooter ging zitten. Hij had het idee dat de man die de scooter pakte een bril op had.
Waarnemingen op [adres] .
32. Gebleken is dat er op 14 juni 2016 aan de buitenkant van een pand aan [adres] een camera was bevestigd die opnamen maakte van het voetpad en de weg. Deze camera heeft geregistreerd dat er omstreeks 17.55.31 uur die dag een scooter met daarop twee personen over [adres] rijdt komende uit de richting van [adres] .
33. Diezelfde camera heeft geregistreerd dat te 11.12.39 uur die dag twee personen komen aanlopen over het trottoir uit de richting van [adres] . Vervolgens is geregistreerd dat die twee personen te 11.46.10 uur wederom over het trottoir lopen, deze keer gaande in de richting van [adres].
34. Op 21 juni 2016 is in [adres] te Leiden een grijze scooter aangetroffen van het merk Piaggio. Deze scooter was voorzien van een handgeschreven kentekenplaat met daarop de aanduiding [kenteken].
35. Op de veilig gestelde camerabeelden in en rond het Centraal Station te Leiden, gemaakt op 14 juni 2016 rond 18.00 uur, is een persoon te zien die door de politie is geïdentificeerd als [verdachte] . Deze persoon komt blijkens die beelden om 18.05 uur vanuit [adres] oplopen en gaat om 18.07 uur het station binnen. Om 18.08 uur gaat hij de trap op naar perron 4a/5a, en stapt om 18.09 uur in de trein richting Amsterdam.
Verklaring van [verdachte] .
36. [verdachte] heeft, na zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, uiteindelijk (voor zover thans van belang) zowel tegenover de politie op 8 en 9 januari 2018als ter terechtzitting verklaard dat hij op 14 juni 2016 rond 18.00 uur op [adres] te Leiden op een grijze scooter is gestapt die is voorzien van het handgeschreven [kenteken] . Hij heeft tevens verklaard dat hij het is die is te zien als bestuurder van de scooter die wordt weergegeven op de in r.o. 32 genoemde camerabeelden, zij het dat hij niet wenst te verklaren wie degene is die bij hem achterop de scooter zit. [verdachte] heeft vervolgens verklaard dat hij de desbetreffende scooter heeft achtergelaten in [adres] te Leiden, waarna hij te voet naar het Centraal Station is gelopen en daar de trein heeft genomen richting Amsterdam. Hij heeft erkend dat hij het is die is afgebeeld op de in r.o. 35 bedoelde beelden van het station. Tenslotte heeft [verdachte] toegegeven dat hij één van de personen is die op 14 juni 2016 te 11.12 en 11.46 uur zijn geregistreerd door de camera in [adres] .
Sporen die betrekking hebben op [verdachte]
37. Bij forensisch-technisch onderzoek aan de Volkswagen Caddy zijn, voor zover thans van belang, de volgende sporen veiliggesteld en onderzocht, met het volgende resultaat:
- Op een plastic draagtas van Albert Heijn is een vingerafdruk aangetroffen. Na dactyloscopisch onderzoek is die vingerafdruk geïndividualiseerd op [verdachte];
- Vanaf een stuk papier/karton op de grond van de laadruimte is een schoenspoor afgenomen. Dat schoenspoor is vergeleken met een paar schoenen dat in beslag is genomenen waarop DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van [verdachte] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. De conclusie van de vergelijking is, dat het schoenspoor in de Caddy mogelijk is veroorzaakt door de rechterschoen;
- Een spoor (epitheel) is afgenomenvan de handvatten van een plastic draagtas van Albert Heijn en twee maal onderworpen aan DNA-onderzoek. Dat heeft geleid tot het aantreffen van een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen waaronder [verdachte] . Het NFI concludeert dat uit een oogpunt van bewijskracht van de match de bevindingen van het onderzoek meer dan 100.000 keer waarschijnlijker zijn bij juistheid van de hypothese dat het spoor celmateriaal van [verdachte] en van drie willekeurige onbekende personen bevat, dan bij juistheid van de hypothese dat dit spoor celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
- Van de deurhendel aan de buitenzijde van de schuifdeur is een spoor (epitheel), afgenomenen twee maal onderworpen aan DNA-onderzoek. Dat heeft geleid tot het aantreffen van een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen waaronder [verdachte] . Het NFI concludeert dat uit een oogpunt van bewijskracht van de match de bevindingen van het onderzoek meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker zijn bij juistheid van de hypothese dat het spoor celmateriaal van [verdachte] één willekeurige onbekende persoon bevat, dan bij juistheid van de hypothese dat dit spoor celmateriaal van twee willekeurige onbekende personen bevat.
- Een spoor, afgenomenvan aanmaakblokjes op de vloer van de achterbak, is twee maal onderworpen aan DNA-onderzoek. Dat heeft geleid tot het aantreffen van een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen waaronder [verdachte] . Het NFI concludeert dat uit een oogpunt van bewijskracht van de match de bevindingen van het onderzoek meer dan 100.000 keer waarschijnlijker zijn bij juistheid van de hypothese dat het spoor celmateriaal van [verdachte] twee willekeurige onbekende personen bevat, dan bij juistheid van de hypothese dat dit spoor celmateriaal van drie willekeurige onbekende personen bevat.
38. Op [adres] is, schuin tegenover de plaats waar de Caddy tot stilstand is gekomen, naast het fietsenrek van de aldaar gelegen flat, op het trottoir tegen de muur een kettingslot aangetroffen. Van het textiel om dat slot is een spoor veilig gesteld. Dit spoor is twee maal onderworpen aan DNA-onderzoek. Dat heeft geleid tot het aantreffen van een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen waaronder [verdachte] . Het NFI concludeert dat uit een oogpunt van bewijskracht van de match de bevindingen van het onderzoek meer dan 100.000 keer waarschijnlijker zijn bij juistheid van de hypothese dat het spoor celmateriaal van [verdachte] twee willekeurige onbekende personen bevat, dan bij juistheid van de hypothese dat dit spoor celmateriaal van drie willekeurige onbekende personen bevat.
Nadere vragen over de DNA-sporen
39. Op verzoek van de raadsman van [verdachte] zijn, in verband met de in het vorenstaande weergegeven resultaten van DNA-onderzoek, aan het NFI 24 nadere, door de raadsman geformuleerde, vragen voorgelegd. Deze vragen luidden (samengevat en onder meer) als volgt:
- Op welke wijze is het DNA verzameld?
- Zijn de sporen alleen op celmateriaal van [verdachte] getest of ook door de databank gehaald?
- Hoe hoog was de concentratie DNA?
- Wat is (wat de deurhendel betreft) het verschil tussen 1 miljoen keer waarschijnlijker en 100 miljoen waarschijnlijker?
- Is uit te sluiten dat het DNA van [verdachte] via secondary transfer op de deurhendel terecht is gekomen?
- Het komt steeds vaker voor dat daders met DNA van personen strooien die niet bij het delict betrokken zijn. Kunt u uitsluiten dat dat ook hier het geval is?
40. Het NFI heeft bij rapport van 30 mei 2017de door de raadsman geformuleerde vragen beantwoord.
41. Op 21 juli 2016 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning gelegen aan [adres] te Zaandam. De reden voor die doorzoeking was, dat dit adres werd vermoed een regelmatig verblijfadres van [verdachte] te zijn. Deze heeft, na zich steeds op zijn zwijgrecht te hebben beroepen (ook) op vragen naar zijn relatie tot dit adres, ter zitting verklaard “wel eens” daar te zijn geweest. Uit het dossier valt op dit punt evenwel onder meer het volgende af te leiden:
- De in r.o. 37 genoemde schoenen, waarop het DNA van [verdachte] is aangetroffen, zijn gevonden in een afvalbak in de woning [adres];
- [getuige 10] heeft, als getuige gehoord, verklaarddat hij al jaren woonachtig is op [adres] te Zaandam. Hij herkent [verdachte] van een aan hem getoonde foto. Dat is de jongen van [adres] . De getuige kent deze man 6 à 7 maanden. Die man noemde hem buurman.
- [getuige 11] is eveneens als getuige gehoord. Zij heeft [verdachte] in mei 2016 leren kennen zo verklaart zij. Hij woonde aan [adres] . Hij vertelde dat het een woning van de woningstichting was. Hij had een kast in zijn woning en daar bewaarde hij dingen in. Zij is daar in de periode van 22 mei 2016 tot juli 2016 6 à 7 keer geweest en heeft daar ook telkens geslapen.
- [getuige 12] heeft als getuige verklaarddat hij [verdachte] al lang kent. Sinds vorig jaar zomer (2016) woont [verdachte] in Zaandam, in een flat aan [adres] , die hij voor € 700,- zwart huurde. Hij woonde daar alleen. De getuige is daar ongeveer tien keer geweest.
42. Op grond van het in de vorige rechtsoverweging vermelde, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [verdachte] in de periode van mei 2016 tot aan zijn arrestatie op 21 juli 2016 regelmatig verbleef op [adres] te Zaandam
Aantreffen kentekenplaten
43. Bij de doorzoeking van [adres] te Zaandam op 21 juli 2016 zijn in de woonkamer onder een vloerkleed/bank twee kentekenplaten aangetroffen. Deze kentekenplaten waren voorzien van het [kenteken] . De houdster van dit kenteken was daarvan niet op de hoogte. De aangetroffen kentekenplaten waren dan ook vals.
44. Er heeft een vergelijkend werktuigkundig sporenonderzoek plaatsgevonden waarin zijn betrokkene enerzijds de in de woning [adres] te Zaandam aangetroffen valse kentekenplaten [kenteken] en anderzijds de eveneens valse kentekenplaten [kenteken] die bevestigd waren op de Volkswagen Caddy die op 14 juni 2016 op [adres] te Leiden is veiliggesteld. Het resultaat van dat vergelijkend onderzoek luidt (samengevat) dat de valse kentekenplaten met het [kenteken] en de valse kentekenplaten [kenteken] naar alle waarschijnlijk zijn vervaardigd door dezelfde (pers)machine.
45. Die in de r.o. 22 tot en met 44 weergegeven feiten, omstandigheden en getuigenverklaringen leveren, ieder voor zich en in combinatie met elkaar, wettig bewijs op voor de aan [verdachte] tenlastegelegde moord in vereniging, gepleegd jegens [slachtoffer] . Dat wil evenwel nog niet zeggen dat die bewijsmiddelen noodzakelijkerwijs tot een bewezenverklaring leiden, nu [verdachte] een verklaring, houdende een alternatief scenario heeft afgelegd. De rechtbank dient, alvorens tot een eindconclusie omtrent de bewezenverklaring voor wat betreft [verdachte] te kunnen komen, die verklaring en dat alternatieve scenario nader te onderzoeken.
De verklaring van [verdachte]
46. [verdachte] is, na zijn aanhouding op 21 juni 2016, zeven keer gehoord door de politie en éénmaal door de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling. Al deze keren heeft hij zich, als het ging om de inhoudelijke kant van de zaak, op zijn zwijgrecht beroepen. Dat heeft hij ook gedaan bij gelegenheid van de pro-forma zittingen van de rechtbank voor zover hij daarbij aanwezig was.
47. Op 8 en 9 januari 2018 heeft [verdachte] een verklaring tegenover de politie afgelegd, en die verklaring ook ter terechtzitting bevestigd. Die verklaring komt, samengevat, op het volgende neer:
“ [medeverdachte] vertelde mij dat hij in Leiden een adres wist waar drugs goedkoop waren. Ik ben toen een keer, ik denk begin 2016, met hem meegegaan naar Leiden, en heb daar die jongens ontmoet. Daarna ben ik meerdere alleen (dus zonder [medeverdachte] ) naar Leiden gegaan om drugs te kopen. Er was sprake van één dealer, en er waren soms ook andere mannen bij.
Op een zeker moment had ik voor € 1.500,-- in Amsterdam een zwarte Caddy gekocht. Ik wist dat die gestolen was. Ik heb die auto in Rotterdam neergezet, vlakbij de Kuip, ergens waar het niet betaald parkeren is, en die heeft daar een half jaar gestaan. Ik zette hem in Rotterdam neer omdat ik dacht dat als hij in Amsterdam stond de eigenaar hem misschien zou zien. Ik heb niets aan de Caddy veranderd.
Ik heb op een zeker moment aan die jongens in Leiden gevraagd of die interesse hadden om die Caddy te kopen. Een vriend van die jongens bleek inderdaad interesse te hebben. Afgesproken is een aankoopprijs van € 1000,-- contant en
€ 500,-- in de vorm van drugs. Ik ben met hem naar Rotterdam gegaan en heb hem de auto aangewezen. Hij heeft hem toen meegenomen.
Omdat ik ook bezig ben met scooters heb ik de dealer gevraagd (dat was na de verkoop van de Caddy) of hij misschien een sloop-scooter had, waar ze niets mee deden en die ik kon gebruiken voor onderdelen. Hij zou kijken en belde een paar dagen later op dat hij wat had gevonden. Hij kwam met een vriend die een scooter voor mij had. Dat was een Vespa Zwera. Die wilde ik wel overnemen maar ze vroegen er te veel geld voor. Toen heb ik gevraagd of hij hem niet wilde ruilen voor een andere scooter, en dat was in orde. Ik heb die scooter dus gekregen en in ruil daarvoor aan hem mijn grijze Piaggio gegeven. Die Piaggio had ik vanuit Duitsland gekocht. Ik ben daartoe samen met [medeverdachte] naar Leiden gegaan, hij gaf mij een lift, en wij hebben daar die scooters geruild.
Na ongeveer een week belde de man van die scooter mij terug dat hij toch liever geld voor zijn scooter wou en die scooter van mij niet zag zitten en aan mij terug wilde geven. Het probleem was dat ik de daarvoor in ruil gekregen scooter al had gedemonteerd. Ik ben er dan ook mee akkoord gegaan om mijn scooter terug te nemen en aan de man € 500,-- te betalen. Dat alles werd afgesproken op de dag voordat die man werd doodgeschoten De volgende dag zou ik met het geld naar Leiden gaan en die scooter komen ophalen.
Op 14 juni 2016 ben ik, ingevolge die afspraak, naar Leiden gegaan. Ik was samen met [medeverdachte] . Hij gaf mij een lift en hij zou met mij in zijn auto de scooter mee terugnemen.
Aangekomen in Leiden, dat was rond 9.00 uur in de ochtend, heb ik iemand ontmoet en hem het geld gegeven. Hij vertelde mij waar de scooter stond, en ik kreeg de sleutel van het slot waarmee hij vaststond. Daarna ging de man weg. Echter ik kon de scooter niet vinden.
Wij hebben een aantal rondjes gelopen, [medeverdachte] en ik. Ik weet niet hoeveel. Op de foto die u mij toont zie ik mijzelf en [medeverdachte] lopen.
Ik heb toen de man gebeld en hij wilde wel komen om de scooter aan te wijzen maar dat kon pas veel later op de dag. Probleem, was dat [medeverdachte] eigen afspraken had en daar niet op kon wachten. [medeverdachte] is dus weggegaan. Ik besloot toen maar zelf met de scooter terug te rijden. Ik heb de dag in Leiden met wachten doorgebracht. Aan het eind van de middag kwam de man en hij heeft mij naar de scooter gebracht. Toen ik bezig was de scooter te starten zag ik ineens de door mij verkochte Caddy aankomen. Ik herkende hem, maar kan niet zeggen waaraan precies. Omdat het in Leiden was ging ik er van uit dat het wel mijn voormalige Caddy moest zijn. Deze auto stopte, en er stapte iemand uit met een bivakmuts op. Toen kwam er een scooter aanrijden, daarop zat iemand ook met een bivakmuts. Die man uit die Caddy stapte bij de man van de scooter op en de scooter reed hard weg. Ik raakte in paniek en dacht: ik moet hier weg want ik wist niet was er aan de hand was en ik wilde er niets mee te maken hebben. Ik heb de scooter (mijn scooter dus, die mij was aangewezen) gestart en ik ben hard weggereden, eerst in de richting waarin die andere scooter was weggereden maar daarna richting centrum/station. Ik sta met de scooter op de beelden. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht als mij wordt gevraagd wie er achterop zit.
Ik heb op een zeker moment de scooter, mijn telefoon en de sleutels, alles wat ik in mijn zakken had, weggegooid, in de sloot, en ben verder naar het station gelopen. Ik wilde namelijk niets meer met de zaak te maken hebben.
Ik begrijp wel dat het onverstandig is en vragen oproept dat ik dit niet eerder heb verklaard. Maar dat was het advies van mijn advocaat.
Ik ben dus in die Caddy geweest, Vandaar die vingerafdruk op de AH-tas, die zal ik wel gebruikt hebben. Mijn DNA op een aanmaakblokje kan ik niet verklaren.”
Beoordeling van geloofwaardigheid van de verklaring van [verdachte]
48. Voorop staat dat het tijdstip waarop de verklaring is afgelegd niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van het door [verdachte] geschetste scenario. [verdachte] heeft zich vanaf 21 juli 2016 tot 8 januari 2018 (gedurende ruim 17 maanden), terwijl hij in voorlopige hechtenis verbleef, beroepen op zijn zwijgrecht. Dat valt moeilijk te begrijpen als [verdachte] , zoals hij thans verklaart, met de schietpartij in het geheel niets te maken had en slechts ter plaatse was in verband met het ophalen van een hem in eigendom toebehorende scooter. Hetzelfde geldt voor de verklaring die [verdachte] thans kennelijk bedoelt te geven voor de aanwezigheid van (DNA) sporen in de Caddy en op het ter plaatse aangetroffen slot. Als die verklaring zo voor de hand lag, valt niet in te zien waarom [verdachte] daarmee niet aanstonds is gekomen, en al helemaal niet waarom het dan nodig was om via een uitgebreide vraagstelling aan het NFI eerst meer duidelijkheid te verkrijgen over de deugdelijkheid van de (van de aanvang af verklaarbare) DNA-sporen.
49. Ook de inhoud van de verklaring zelf roept vragen op. Het valt op dat [verdachte] , die aanvankelijk kennelijk geen geld had om een scooter te kopen en deze slechts door ruiling kon verkrijgen, zo grif akkoord is gegaan met terugkoop van die scooter tegen betaling van € 500,-. Vervolgens is niet op voorhand begrijpelijk waarom [verdachte] die € 500,- heeft betaald zonder dat hij in het bezit werd gesteld van de scooter, en dat hij heeft aanvaard dat hij daar nog een gehele dag op zou moeten wachten. Tenslotte is niet duidelijk waarom [verdachte] zo zeker wist dat de Caddy die hij zag langskomen de door hem eerder verkochte Caddy was en nog minder waarom hij daarvan zo schrok dat hij de scooter – waar hij de gehele dag op had moeten wachten en waarvoor hij bovendien net € 500,- had betaald – in Leiden heeft achtergelaten en daarbij ook nog zijn telefoon en sleutels heeft weggegooid.
50. Niettemin kunnen deze opmerkelijke omstandigheden nog niet de doorslag te geven bij de beantwoording van de vraag of de verklaring van [verdachte] en het daarin besloten liggende alternatieve scenario als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Dat ligt anders als het gaat om (i) een vergelijking van de verklaring met – eerder – afgelegde getuigenverklaringen en (ii) de in [adres] te Zaandam aangetroffen kentekenplaten.
51. Wat de getuigenverklaringen betreft gaat het om de verklaringen van [getuige 8] en [getuige 9] . Deze getuigen, die zowel door de politie als door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsman van [verdachte] zijn gehoord, hebben zeer precies en consistent verklaard over wat zij op 14 juni 2016 bij de flat aan [adres] te Leiden hebben waargenomen. Zij hebben ook op aanduidingen op plattegronden aangegeven waar zij zich precies bevonden. De rechtbank stelt aan de hand van die aanduidingen en de foto’s van de situatie ter plaatse vast dat deze getuigen een goed overzicht hadden van de situatie ter plaatse en dat zij alles en iedereen aldaar op het moment waarover zij verklaren moeten hebben kunnen zien. Zij verklaren beide dat zij één persoon uit de (richting van) de Caddy hebben zien komen, die op een daar gereedstaande scooter is gestapt, waarna een andere persoon, kennelijk de bestuurder van de Caddy, achterop die scooter is gestapt waarop die scooter is weggereden.
52. Deze verklaringen zijn niet verenigbaar met de beschrijving van het gebeurde ter plaatse zoals die door [verdachte] uiteindelijk is gegeven. Die beschrijving houdt immers in dat er op het moment waarover de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] verklaren geen sprake was van één scooter met twee mannen daarop (te weten de inzittenden van de Caddy), maar van
tweescooters met in totaal
viermannen, te weten niet alleen de inzittenden van de Caddy maar ook [verdachte] en zijn passagier waarvan hij de naam niet wil zeggen. [getuige 8] en [getuige 9] verklaren evenwel niets over een tweede scooter met twee mannen daarop, terwijl zij die als daarvan sprake was – hadden moeten zien. [getuige 8] en [getuige 9] hebben daarentegen, daarnaar uitdrukkelijk gevraagd, verklaard dat zij juist
geenandere personen en
geenandere scooters ter plaatse hebben gezien. De verklaring van [verdachte] is dan ook onverenigbaar met de verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] .
53. [verdachte] heeft vervolgens uitdrukkelijk – ook ter terechtzitting – verklaard dat hij aan de beweerdelijk door hem gekochte Caddy niets heeft veranderd nadat hij hem had gekocht en voordat hij hem doorverkocht. Niettemin zijn aan zijn verblijfplaats aan [adres] te Zaandam valse kentekenplaten aangetroffen die naar alle waarschijnlijk zijn vervaardigd door dezelfde (pers)machine als de valse kentekenplaten die na de moord op [slachtoffer] op de Caddy bleken te zijn bevestigd. [verdachte] is op dit punt ter terechtzitting om opheldering gevraagd maar heeft daarover niets wensen te verklaren. Bij die stand van zaken is het aantreffen van deze platen – die een geheel ander verband met de Caddy suggereren dan waarover [verdachte] verklaart - onverenigbaar met zijn verklaring.
54. De rechtbank komt tot de slotsom dat de verklaring van [verdachte] , zoals op 8 en 9 januari 2018 tegenover de politie afgelegd en ter terechtzitting herhaald, moet worden aangemerkt niet alleen als onbetrouwbaar, maar ook als kennelijk leugenachtig en uitsluitend afgelegd met de bedoeling om – nadat was afgewacht wat het onderzoek zou opleveren – een verklaring voor mogelijk belastende feiten en omstandigheden te geven teneinde daarmee aan bewezenverklaring te ontkomen.
Conclusie omtrent de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
55. Nu de verklaring van [verdachte] en het daarin verwoorde alternatieve scenario zijn verworpen, zijn voor de beslissingen omtrent de bewezenverklaring wat hem betreft de bewijsmiddelen, als genoemd in de r.o. 22 tot en met 44 maatgevend. Samengevat zijn uit die bewijsmiddelen de volgende conclusies te trekken:
- de man die de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] vanuit de Caddy als bestuurder op de scooter hebben zien stappen, moet degene zijn geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten; de man die achterop de scooter is gestapt kan geen ander zijn geweest dan de bijrijder van de Caddy;
- het signalement dat [getuige 8] en [getuige 9] van de schutter hebben gegeven, komt overeen met dat van [verdachte] , met name vanwege de waarneming van het dragen van een bril;
- dat [verdachte] op verschillende – zij het niet op alle – momenten op 14 juni 2016 een bril heeft gedragen, volgt uit de beelden van hem te 11.12 uur in [adres] en in het station te 18.07 uur, waarop is waar te nemen dat hij een bril draagt;
- de scooter die te zien is op de camerabeelden van [adres] te 17.55 uur moet de scooter zijn waarop de schutter als bestuurder zit en de bijrijder van de Caddy als passagier, nu er, gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] , slechts één scooter op dat tijdstip vanaf [adres] is weggereden via [adres] ;
- nu [verdachte] heeft erkend de bestuurder van de scooter te zijn – en de rechtbank bij waarneming van het camerabeeld ook geen enkele aanleiding vindt te veronderstellen dat [verdachte] dat niet zou zijn – moet alleen daarom al [verdachte] degene zijn die op [slachtoffer] heeft geschoten;
- gelet op de in de Caddy aangetroffen sporen moet [verdachte] op enig moment vóór of op 14 juni 2016 iets met deze auto te maken hebben gehad;
- uit het aantreffen van de valse kentekenplaten [kenteken] in de woning waar [verdachte] verbleef, zonder dat [verdachte] daarvoor een verklaring heeft willen geven, volgt een verband tussen de Caddy zoals die is gebruikt bij het delict en [verdachte] .
56. Op grond van alle bewijsmiddelen, zoals genoemd in de r.o. 22 tot en met 44 en in het vorenstaande samengevat, in onderling verband bezien, welke bewijsmiddelen elkaar aanvullen en ondersteunen en niet worden ontzenuwd door andere feiten of omstandigheden uit het dossier, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan moord in vereniging gepleegd op [slachtoffer] op 14 juni 2016 te Leiden.
Het onder 2 en 3 tenlastegelegde
57. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie (feit 3) en aan (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen voor het plegen van moord, althans zware mishandeling (feit 2). De rechtbank zal deze twee feiten bespreken en daarbij, daar waar dat aangewezen is, de standpunten van de officier van justitie en de verdediging betrekken.
58. Voor de beantwoording van deze vragen is met name de periode ná 14 juni 2016 relevant. De rechtbank heeft in het voorgaande reeds benoemd dat in de zwarte Volkswagen Caddy, die is gebruikt bij de liquidatie van Er op 14 juni 2016, een vingerafdruk is aangetroffen. Deze vingerafdruk bleek te herleiden tot de persoon van [verdachte] . Naar aanleiding daarvan heeft onderzoek plaatsgevonden naar de bewegingen en de (telefoon)contacten van [verdachte] in de periode van 23 juni 2016 tot 21 juli 2016.
De bestelbusjes en het blinderen van ruiten
59. Gebleken is dat [verdachte] rond deze periode regelmatig telefonisch contact heeft met [medeverdachte] . Zij maken afspraken om elkaar te ontmoeten en spreken ook over het gebruik van een busje. Op 30 juni 2016 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] of [medeverdachte] een auto op zijn naam wil zetten. In diezelfde periode heeft [verdachte] een aantal keer telefonisch contact met [naam] (hierna: [naam] ). Ook aan [naam] vraagt hij op 30 juni 2016 of deze iemand weet om voor een maand een auto op naam te zetten. [verdachte] wil een witte Doblo kopen voor € 1.500,- (15 barkies) en zegt daarover tegen [naam] dat “
er niets mee gaat gebeuren en degene mag ‘m na die maand houden”.
60. [verdachte] heeft voorts regelmatig telefonisch contact met [naam] (hierna: [naam] ). Zij spreken over het kopen van een “waggie”, een blauwe Peugeot Partner, waarbij het de bedoeling is dat die auto op naam van [naam] wordt gezet. Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat dit op 1 juli 2016 ook daadwerkelijk is gebeurd. Enkele dagen later, op 12 juli 2016, vraagt [verdachte] aan [naam] of hij nóg een auto op zijn naam kan zetten. Dat zou voor een periode van twee maanden zijn. [naam] wil daaraan echter niet meewerken.
61. Ook met [naam] (hierna: [naam] ) spreekt [verdachte] over auto’s en het blinderen van de ruiten van die auto’s. Zo vraagt hij op 3 juli 2016 aan [naam] “
of hij nog iemand weet die plakfolie verkoopt”. Diezelfde dag heeft [verdachte] ook twee gesprekken met [medeverdachte] . Uit die gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte] een auto moet teruggeven aan [verdachte] , zodat [verdachte] “
de ramen nog even kan fixen”.
De witte Peugeot Partner [kenteken]
62. [verdachte] maakt op 3 juli 2016 een afspraak met een autobedrijf in Monster voor het kopen van een witte Peugeot Partner, kenteken [kenteken] . Een dag later staat de witte Peugeot Partner op naam van [naam] .
63. Deze witte Peugeot Partner wordt in de nabijheid van [adres] te Zaandam aangetroffen. Van dit adres heeft de rechtbank in dit vonnis (r.o. 42) reeds vastgesteld dat het een van de verblijfsadressen van [verdachte] is. Op 21 juli 2016 wordt de auto in beslaggenomen.De achterruiten van de auto waren beplakt met folie.
64. In deze auto wordt onder de bijrijdersstoel een Shotgun aangetroffen. In een tas in de laadruimte van de auto worden een grote hoeveelheid munitie van verschillend kaliber en patroonhouders aangetroffen.Onder de bestuurdersstoel wordt in een tas van merk “Only” een geluiddemper aangetroffen.In diezelfde tas wordt voorts nog een zogenaamde “jammer” aangetroffen, een apparaat waar bijvoorbeeld telefoons mee kunnen worden gestoord.
65. Naar deze wapens, onderdelen van wapens en munitie is onderzoek gedaan. Geconcludeerd is:
- het patroonmagazijn Heckler & Koch is een onderdeel, als bedoeld in artikel 3 onder 1e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1, van de Wet wapens en munitie;
- de geluiddemper is een voorwerp als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie I sub 3 van de Wet wapens en munitie;
- de aangetroffen patronen (348 stuks geweerpatronen, 9 stuks pistoolmunitie, een randvuurpatroon en 39 stuks munitie voor een gladloops hagelgeweer) zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 van de Wet wapens en munitie;
- het jachtgeweer (Pump-action, serienummer 635298) is een vuurwapen in de zin van art 1 onder 3e, gelet op art 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
66. Voorts zijn in de witte Peugeot Partner een blonde pruik en twee etalagehoofden, met daaroverheen huidkleurige maskers, aangetroffen. Deze maskers zijn op 24 april 2016 aangeboden aan [bedrijfsnaam] , gevestigd aan de [adres] te Amsterdam. De maskers moesten toen worden voorzien van pruiken en gezichtsbeharing en wel “zo echt mogelijk, realistisch en gemakkelijk op en af te zetten”. De snor en de pruik moesten goed vastzitten.
67. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de aankoop van deze witte Peugeot Partner aanwezig is geweest. De auto is toen weliswaar op naam van [naam] gezet, maar [verdachte] had de auto in gebruik. Hij beschikte over de sleutel en hij heeft de auto in de buurt van [adres] geparkeerd. Hij heeft ook de ramen geblindeerd. De aangetroffen goederen – ook de wapens en munitie – heeft hij aangeschaft met de bedoeling deze goederen met winst door te verkopen. Hij wilde deze goederen niet in zijn woning bewaren. Hij heeft hiervoor de witte Peugeot Partner aangeschaft en de ruiten daarvan geblindeerd.
68. Op 20 juli 2017, rond 19.00 uur, belt [verdachte] met Autobedrijf [bedrijfsnaam] . Hij biedt een blauwe en een witte Peugeot Partner te koop aan en er wordt een afspraak gemaakt voor de volgende dag. Diezelfde avond, om 20.07 uur, belt [verdachte] met [naam] . Er wordt gesproken over het wegbrengen van de blauwe en de witte en over het wegbrengen van spullen. Nog iets later, om 22.49 uur, belt [verdachte] met [naam] , waarbij het navolgende wordt gezegd:
“ [naam] zegt nee man, nee man. U hoe heet het, morgen kan je nog wel toch?
[naam] zeg ja, hoe laat?
(..)
[naam] zegt of we moeten in west afspreken ofzo
[naam] zegt dan kan ook, want ik moet die spullen, die ga ik morgenochtend brengen en daarna zoude we dan die auto’s wegbrengen.
[naam] zegt kan je niet vannacht die dingen wegbrengen, wan je moet 11 uur daar zijn, hè.
[naam] zegt nee man, wat als we aangehouden worden, dat is gekkenhuis man.
[naam] zegt oh shit ma, shit man, ja ’s nachts hè”
[verdachte] reist naar Lelystad
69. Uit zendmastgegevens kan worden afgeleid dat een telefoonnummer van [verdachte] op 4 juli 2016 om 06.39 uur een zendmast in Lelystad aanstraalt. Op 7 juli 2016 wordt door de politie waargenomen dat [verdachte] wederom in Lelystad is. Hij rijdt in de blauwe Peugeot Partner en ook zijn telefoonnummer straalt een zendmast in Lelystad aan. De auto staat geruime tijd geparkeerd op [adres] te Lelystad en de politie neemt waar dat [verdachte] belangstelling lijkt te hebben voor de percelen [adres] .
70. De parkeerplaatsen aan de achterzijde van die woningen geven ook zicht op perceel [adres] . Over dit perceel is informatie van het Team Criminele Inlichtingen bekend, ontvangen op 8 oktober 2015. Die informatie houdt in dat:
“
Onder SATIR van [adres] mogelijk gaat worden geliquideerd door [naam]”. Onderzoek naar deze melding heeft geen nadere informatie opgeleverd.
Nadere overwegingen en conclusies
71. De rechtbank acht, gelet op hetgeen hierboven onder r.o. 63 tot en met is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het jachtgeweer, de munitie, de patroonhouder en de geluiddemper die op 21 juli 2016 in de witte Peugeot Partner zijn aangetroffen, voorhanden heeft gehad.
Voorbereiding van moord of zware mishandeling?
72. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de gedragingen die [verdachte] worden verweten, namelijk het kopen van een bestelauto, het blinderen van de ramen én het voorhanden hebben van wapens, munitie, maskers en de overige in de tenlastelegging genoemde goederen, bezien in de context van dit dossier, de conclusie rechtvaardigen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van moord of zware mishandeling.
73. Het spreekt voor zich dat een jachtgeweer, een geluiddemper en munitie, in combinatie met een jammer en bijzonder realistisch gemaakte gezichtsmaskers, middelen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik bestemd kunnen zijn tot het begaan van moord en/of zware mishandeling. [verdachte] heeft deze goederen gekocht en was zich ook terdege bewust van het strafbare karakter van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie. Dat blijkt uit het tapgesprek van 20 juli 2016, dat [verdachte] heeft gevoerd met [naam] , waaruit naar voren komt dat hij niet in de witte Peugeot aangehouden wil worden, want “
dat is gekkenhuis, man”. Het blijkt ook uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting. Om die reden immers, wilde hij de spullen niet in zijn woning, maar juist in een geblindeerde auto bewaren.
74. Ook de context waarbinnen zich deze gedragingen hebben afgespeeld geeft – minimaal – ernstig te denken. Immers, uit de tapgesprekken komt naar voren dat [verdachte] – die niet over bij de belastingdienst bekende legale inkomsten beschikt – kennelijk wel beschikt over de financiële middelen voor het kopen van al deze goederen en bestelbusjes. Hij regelt dat die bestelbusjes niet op zijn eigen naam, maar op naam van iemand anders worden gezet.
75. De vraag die hier echter centraal staat, is of met voldoende bepaaldheid is gebleken dat [verdachte] met deze gedragingen enig, en zo ja welk, misdadig doel voor ogen heeft gehad. Anders gezegd, ook als uit al het bovenstaande kan worden afgeleid dat [verdachte] slechte plannen had, is daarmee nog niet duidelijk welke plannen dat zijn geweest. Hierbij hoeft het weliswaar nog niet te gaan om een naar tijd en plaats gespecificeerd misdrijf, maar moet wel sprake zijn van opzet op de voorbereiding van een min of meer concreet strafbaar feit.
76. Zo ligt het voor de hand dat bij de voorbereiding van een moord, althans zware mishandeling, het voor de dader in beginsel duidelijk is wie het slachtoffer zal zijn. De rechtbank kan dat niet afleiden uit de reisbewegingen van [verdachte] naar Lelystad. De omstandigheid dat [verdachte] zich heeft opgehouden in de buurt van de woning van een persoon, over wie TCI-informatie beschikbaar is, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat [verdachte] iets van plan was in de richting van deze persoon en zo ja, wat die plannen dan inhielden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de melding dateert van geruime tijd vóór de tenlastegelegde periode en voorts dat over deze dreiging, ook na onderzoek, niets naders is gebleken.
77. De rechtbank stelt voorts vast dat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] met de in de periode van 1 juli 2016 tot 21 juli 2016 aangeschafte bestelbusje(s) en de daarin aangetroffen spullen een daadwerkelijk voornemen had en zo ja, wat dat voornemen dan inhield. De omstandigheid dat [verdachte] op 20 juli 2016 een afspraak maakt om de twee bestelbusjes aan autobedrijf [bedrijfsnaam] te verkopen, voorafgaand waaraan de spullen uit de bus moeten worden weggebracht, lijkt daarmee juist niet te rijmen.
78. De officier van justitie heeft betoogd dat het, nu de gedragingen van [verdachte] in de periode 23 juni 2016 tot 21 juli 2016 wel heel erg overeenkomen met de werkwijze die is gehanteerd bij (de voorbereiding van) de liquidatie op [slachtoffer] , niet anders kan zijn dan dat er door [verdachte] een ernstig strafbaar feit werd voorbereid. Dit standpunt zal de rechtbank passeren. Daartoe is redengevend dat de rechtbank in de bewezenverklaring van de moord op [slachtoffer] niet heeft vastgesteld dat het [verdachte] is geweest die op vergelijkbare wijze betrokken is geweest bij de voorbereiding daarvan.
79. Een en ander leidt tot de slotsom dat, voor zover [verdachte] al een crimineel doel voor ogen heeft gehad, niet met voldoende bepaaldheid is gebleken welk doel dat dan was. Uit het onderzoek is onvoldoende bewijs verkregen om te spreken van een concreet voorbereid misdrijf. Voor het bewijs dat de tenlastegelegde voorwerpen “bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf” moeten naar het oordeel van de rechtbank immers ook de contouren van het (feitelijk) te plegen misdrijf blijken.
80. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord of zware mishandeling. De rechtbank zal [verdachte] van dit feit dan ook vrijspreken.
81. De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 14 juni 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn
mededadermet dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een automatisch vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
hij op 21 juli 2016 te Zaandam wapens en munitie van categorie III, te weten een jachtgeweer, pumpaction serienummer 635298, en een patroonmagazijn, Heckler & Koch, en meerdere geweerpatronen, 348 stuks, en pistoolmunitie, 9 stuks, en een randvuurpatroon en munitie voor gladloops hagelgeweer, 39 stuks en wapens van categorie I, te weten geluiddempers, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
82. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte
83. De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De vordering van de officier van justitie
84. De officier van justitie heeft uitgaande van een bewezenverklaring voor alle ten laste gelegde feiten gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft betoogd dat aan de dodelijke spiraal van (pogingen tot) liquidaties een einde moet komen en dat daartoe onder meer nodig is dan dat een hoge straf wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
85. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde moord, heeft de raadsman aangevoerd dat de tendens van het opleggen van hogere straffen dan voorheen in zaken waarin sprake is van een liquidatie averechts werkt en geen recht doet aan de individuen in een zaak. Het opleggen van hogere straffen leidt niet tot minder liquidaties, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
86. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De moord op [slachtoffer]
87. [verdachte] heeft samen met een ander [slachtoffer] vermoord. Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen de straffen die recentelijk zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf wordt opgelegd van 15 tot 20 jaren.
88. Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
89. De rechtbank stelt voorop dat door de ontkennende en grotendeels zwijgzame houding van [verdachte] en zijn mededader geen enkel inzicht is verkregen in de achtergronden van deze liquidatie. De rechtbank kan dan ook slechts oordelen op grond van de feiten die haar zijn gebleken en de kenmerken van een liquidatie in zijn algemeenheid. Dat betekent dat de rechtbank het er voor houdt dat [slachtoffer] is vermoord in opdracht van derden en dat degenen die de liquidatie hebben uitgevoerd dat uitsluitend hebben gedaan met het oog op eigen geldelijk gewin.
90. Wat het feit zelf betreft, geldt, dat de koelbloedigheid en het kennelijke gemak waarmee [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan op klaarlichte dag in een woonwijk met een machinepistool is neergeschoten, als ronduit schokkend moeten worden aangemerkt.
91. Daarbij hebben [verdachte] en zijn mededader het risico op de koop toegenomen dat ook omstanders door kogels geraakt zouden worden. Tientallen schoten zijn er gelost waarvan een deel [slachtoffer] niet heeft geraakt. Op de plek van de schietpartij zijn vele hulzen en kogelpunten teruggevonden, een daarvan in de radiateur van een geparkeerde auto. De omstandigheid dat geen omstanders gewond zijn geraakt, maakt het meedogenloze handelen van [verdachte] en zijn mededader niet minder ernstig.
92. Ook het voor de samenleving schokkende karakter van dit feit is daar niet minder om. Toegesnelde buurtbewoners waaronder zijn schoonzus hebben [slachtoffer] , die in een plas met bloed zwaargewond op de grond lag, geprobeerd te helpen. Hij was op dat moment nog bij bewustzijn.
93. Veel buurtbewoners, waaronder minderjarigen, hebben schoten gehoord en de schietpartij zien gebeuren. De liquidatie heeft de buurtbewoners veel angst en een onveilig gevoel bezorgd. Deze moord draagt bij aan het groeiende gevoel van onveiligheid in de maatschappij vanwege het toenemende aantal liquidaties op klaarlichte dag in het openbaar.
94. De nabestaanden is onherstelbaar leed aangedaan, zoals de schoonzuster van [slachtoffer] in haar slachtofferverklaring heeft verwoord. Waarom is [slachtoffer] vermoord, wilde zij weten. Die vraag van de nabestaanden blijft onbeantwoord door het ontkennen en zwijgen van [verdachte] en zijn mededader.
95. Ongeacht of van een hoge straf daadwerkelijk een afschrikwekkend en daarmee preventief effect uitgaat, zoals door de raadsman is betwist, acht de rechtbank het ook uit een oogpunt van normbevestiging en vergelding noodzakelijk een hoge gevangenisstraf op te leggen. Daarbij speelt een rol dat uit de houding van [verdachte] en zijn mededader op geen enkele wijze valt af te leiden dat zij verantwoordelijkheid hebben willen nemen voor hun handelen. Van enige wroeging richting de nabestaanden van [slachtoffer] is al helemaal geen sprake geweest.
96. De rechtbank zijn geen persoonlijke omstandigheden van [verdachte] bekend die aanleiding geven daar bij de strafoplegging rekening mee te houden. Uit de justitiële documentatie van [verdachte] van 22 maart 2018 volgt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. De handelwijze van [verdachte] en zijn houding op zitting doen evenwel vrezen voor herhaling van dit soort ernstige geweldsmisdrijven. De maatschappij moet dan ook voor lange duur tegen [verdachte] worden beschermd.
97. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank - conform de eis van de officier van justitie in de zaak tegen de mededader aan wie alleen de moord op [slachtoffer] ten laste is gelegd tot een straf die het hiervoor genoemde uitgangspunt van 15-20 jaren te boven gaat. De rechtbank is van oordeel dat voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren passend en geboden is.
98. [verdachte] is ook schuldig aan wapenbezit. Bij zijn aanhouding heeft de politie in een auto die bij [verdachte] in gebruik was onder meer een jachtgeweer, grote aantallen munitie van verschillend kaliber, een patroonmagazijn en een geluidsdemper aangetroffen.
99. Tegen wapenbezit wordt in de regel streng opgetreden met het oog op de veiligheid van personen en om te voorkomen dat wapens voor criminele activiteiten worden gebruikt. Bij een
first offenderzou bij hetgeen aan wapens en munitie bij [verdachte] in beslag is genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar op zijn plaats zijn. Bij het bepalen van de duur van de in dit geval op te leggen straf heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden
100. [verdachte] is eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. Immers is hij op 22 mei 2017 in hoger beroep veroordeeld tot acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het voorhanden hebben van wapens en/of munitie. Dat weegt de rechtbank ten nadele van [verdachte] mee.
101. Het is daarnaast zeer verontrustend dat [verdachte] kort nadat hij [slachtoffer] met een machinepistool heeft neergeschoten, beschikte over een jachtgeweer, een arsenaal aan munitie en een geluidsdemper. [verdachte] heeft laten zien niet terug te deinzen voor het gebruik van vuurwapens. Dat maakt dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens in het geval van [verdachte] een onaanvaardbaar risico oplevert.
102. Vanwege deze bijzonder strafverzwarende omstandigheden is een straf hoger dan gebruikelijk op zijn plaats. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren geboden voor het voorhanden hebben van wapens en munitie.
103. De slotsom is dat de rechtbank aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 25 jaren, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De ingediende vorderingen
104. [benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.787,61, bestaande uit materiële schade.
105. [benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.343,08, bestaande uit € 343,08 materiële en € 10.000,- immateriële schade.
De vordering van de officier van justitie
106. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
107. De raadsman heeft afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
108. De gestelde schade en de hoogte van de vorderingen zijn door of namens de verdachte niet betwist. De gestelde schade is het rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vorderingen dan ook toewijzen.
109. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 juni 2016, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
110. Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
111. Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting is bevrijd.
112. Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van:
- € 4.787,61, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
- € 10.343,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde 2] .
De inbeslaggenomen goederen
De vordering van de officier van justitie
113. De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 22 tot en met 79 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 1 tot en met 21 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
114. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
115. De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 22 tot en met 79 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
116. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 21 genummerde voorwerpen.
De toepasselijke wetsartikelen
117. De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 36f, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder r.o. 81 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van moord
ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
VIJFENTWINTIG JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 1]toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1] een bedrag van
€ 4.787,61, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.787,61, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van
[benadeelde 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 57 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 2]toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde 2]een bedrag van
€ 10.343,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.343,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van
[benadeelde 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 86 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 22 tot en met 79 genummerde voorwerpen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 21 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2018.