ECLI:NL:RBDHA:2018:4580
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uitoefenen van het recht van erfgenaam in een nalatenschap met onbekende erfgenamen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot machtiging tot het uitoefenen van het recht van erfgenaam. Het verzoek is ingediend door zeven verzoekers, die allen erfgenamen zijn uit de moederlijke linie van de erflater, die op [datum overlijden] is overleden. De erflater had geen afstammelingen en heeft geen testament in Nederland achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, aangezien zij de wettige erfgenamen zijn.
De rechtbank heeft de bevoegdheid om van het verzoek kennis te nemen, omdat de woonplaats van de vermiste erfgenaam niet kon worden vastgesteld. De verzoekers hebben aangegeven dat het bestaan van de vermiste erfgenaam onzeker is, en hebben onderzoek laten verrichten naar zijn mogelijke nakomelingen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat het bestaan van de vermiste erfgenaam onzeker is, en dat er een erfdeel is opgekomen aan de zoon van de vermiste, die niet als belanghebbende in de procedure is opgenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat het verzoek niet volledig was en de verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat het bestaan van de zoon van de vermiste onzeker is. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters J.M. Vink, H. Dragtsma en J.C. Sluymer betrokken waren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.