ECLI:NL:RBDHA:2018:4500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning regulier naar arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de wijziging van zijn verblijfsvergunning regulier, van de beperking 'het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst' naar 'arbeid als zelfstandige'. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die oordeelde dat met het verblijf van de eiser geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend was, gebaseerd op een negatief advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 2 augustus 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat hij niet gehoord was in de bezwaarfase en dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. Hij stelde ook dat hij op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet terug kon keren naar Nigeria vanwege de verslechterde situatie daar.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen en dat asielgerelateerde gronden geen rol spelen bij de beoordeling van een reguliere aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet over inkomen of vermogen beschikte, en dat zijn beroep op artikel 8 van het EVRM niet kon slagen gezien de korte duur van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van het griffierecht af.

De uitspraak werd gedaan door rechter T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, in aanwezigheid van griffier R. Kroon, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor de wijziging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt op 19 december 2016. Bij besluit van 2 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank overweegt als volgt. Bij zijn verzoek heeft eiser een ondertekende verklaring overgelegd waarmee hij stelt niet over inkomen of vermogen te beschikken. Gelet op het rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waarin is vastgesteld dat eiser op jaarbasis een bruto inkomen van meer dan € 12.000 heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd niet over inkomen of vermogen te beschikken. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht af.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 1 juli 2016 heeft eiser een aanvraag voor de wijziging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat met zijn verblijf geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend is. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van 18 november 2016. Dit advies was negatief. In de beschikking op bezwaar is verweerder gemotiveerd ingegaan op het standpunt van eiser dat zijn aanvraag ingewilligd dient te worden vanwege klemmende redenen van humanitaire aard en het feit dat hem bij terugkeer een inhumane behandeling te wachten staat.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de beslissing van 2 augustus 2017 en voert hiertoe het volgende aan. Er is sprake van een schending van de hoorplicht omdat eiser niet gehoord is in de bezwaarfase. Voorts meent eiser dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en voert – samengevat – aan dat geen sprake is van een daadkrachtige motivering op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt verder dat hij op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet terug kan keren naar zijn land van herkomst omdat in Nederland sprake is van privéleven. Tot slot stelt eiser niet terug te kunnen keren naar Nigeria vanwege de verslechterde situatie in zijn land van herkomst en de angstige verhalen van familie en vrienden over Boko Haram.
Juridisch kader
6. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
7. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
8. Op grond van artikel 3.30, tweede lid, van het Vb 2000 geschiedt de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
9. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van het Vb 2000 kan bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
(…)
Oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan een vergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ verlenen indien naar zijn oordeel voldaan is aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3.30, eerste lid, sub a, b en c, van het Vb 2000. Er is sprake van beleidsruimte, waardoor de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Verweerder heeft bij zijn beslissing het rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mogen betrekken. In dit rapport is uitgebreid, volgens het in artikel 3.30, tweede lid, van het Vb 2000 vastgelegde puntenstelsel, gemotiveerd waarom met eisers aanwezigheid in Nederland geen Nederlands economisch belang is gediend. Niet is gebleken dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het vorenstaande in ogenschouw genomen, oordeelt de rechtbank dat verweerder het verzoek van eiser voor wijziging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ op goede gronden heeft kunnen afwijzen.
11. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij in Nederland een privéleven heeft opgebouwd en op grond van artikel 8 van het EVRM niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat niet gebleken is van privéleven, nu het verblijf in Nederland in vergelijking met het verblijf in Nigeria van zodanig korte duur is. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door eiser is aangevoerd, zo marginaal is, dat verweerder terecht heeft geacht dat niet gebleken is van privéleven, gezien de korte duur van het verblijf in Nederland. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan daarom niet slagen.
12. Eiser meent dat aan hem een vergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ dient te worden verleend vanwege de verslechterde situatie in zijn land van herkomst. De rechtbank overweegt dat asielgerelateerde gronden geen rol spelen bij de beoordeling van een reguliere aanvraag. Indien eiser meent vanwege de verslechterde situatie in het land van herkomst in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, dient hij dat te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag.
13. Ten aanzien van eisers beroep op het feit dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.