Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank overweegt als volgt. Bij zijn verzoek heeft eiser een ondertekende verklaring overgelegd waarmee hij stelt niet over inkomen of vermogen te beschikken. Gelet op het rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waarin is vastgesteld dat eiser op jaarbasis een bruto inkomen van meer dan € 12.000 heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd niet over inkomen of vermogen te beschikken. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht af.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 1 juli 2016 heeft eiser een aanvraag voor de wijziging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat met zijn verblijf geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend is. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van 18 november 2016. Dit advies was negatief. In de beschikking op bezwaar is verweerder gemotiveerd ingegaan op het standpunt van eiser dat zijn aanvraag ingewilligd dient te worden vanwege klemmende redenen van humanitaire aard en het feit dat hem bij terugkeer een inhumane behandeling te wachten staat.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de beslissing van 2 augustus 2017 en voert hiertoe het volgende aan. Er is sprake van een schending van de hoorplicht omdat eiser niet gehoord is in de bezwaarfase. Voorts meent eiser dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en voert – samengevat – aan dat geen sprake is van een daadkrachtige motivering op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt verder dat hij op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet terug kan keren naar zijn land van herkomst omdat in Nederland sprake is van privéleven. Tot slot stelt eiser niet terug te kunnen keren naar Nigeria vanwege de verslechterde situatie in zijn land van herkomst en de angstige verhalen van familie en vrienden over Boko Haram.
6. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
7. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
8. Op grond van artikel 3.30, tweede lid, van het Vb 2000 geschiedt de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
9. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van het Vb 2000 kan bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan een vergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ verlenen indien naar zijn oordeel voldaan is aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3.30, eerste lid, sub a, b en c, van het Vb 2000. Er is sprake van beleidsruimte, waardoor de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Verweerder heeft bij zijn beslissing het rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mogen betrekken. In dit rapport is uitgebreid, volgens het in artikel 3.30, tweede lid, van het Vb 2000 vastgelegde puntenstelsel, gemotiveerd waarom met eisers aanwezigheid in Nederland geen Nederlands economisch belang is gediend. Niet is gebleken dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het vorenstaande in ogenschouw genomen, oordeelt de rechtbank dat verweerder het verzoek van eiser voor wijziging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ op goede gronden heeft kunnen afwijzen.
11. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij in Nederland een privéleven heeft opgebouwd en op grond van artikel 8 van het EVRM niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat niet gebleken is van privéleven, nu het verblijf in Nederland in vergelijking met het verblijf in Nigeria van zodanig korte duur is. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door eiser is aangevoerd, zo marginaal is, dat verweerder terecht heeft geacht dat niet gebleken is van privéleven, gezien de korte duur van het verblijf in Nederland. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan daarom niet slagen.
12. Eiser meent dat aan hem een vergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ dient te worden verleend vanwege de verslechterde situatie in zijn land van herkomst. De rechtbank overweegt dat asielgerelateerde gronden geen rol spelen bij de beoordeling van een reguliere aanvraag. Indien eiser meent vanwege de verslechterde situatie in het land van herkomst in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, dient hij dat te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag.
13. Ten aanzien van eisers beroep op het feit dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.