ECLI:NL:RBDHA:2018:4447
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had op 14 september 2017 haar aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris weigerde deze te behandelen omdat Zweden eerder een verzoek om terugname had aanvaard.
Eiseres voerde aan dat zij het Dublingebied voor haar komst naar Nederland langer dan drie maanden had verlaten en overhandigde bewijsstukken, waaronder een inreisstempel in haar paspoort en medische verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde documenten niet voldoende bewijs vormden voor haar verblijf buiten de EU. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.