ECLI:NL:RBDHA:2018:4447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
NL18.3666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had op 14 september 2017 haar aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris weigerde deze te behandelen omdat Zweden eerder een verzoek om terugname had aanvaard.

Eiseres voerde aan dat zij het Dublingebied voor haar komst naar Nederland langer dan drie maanden had verlaten en overhandigde bewijsstukken, waaronder een inreisstempel in haar paspoort en medische verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde documenten niet voldoende bewijs vormden voor haar verblijf buiten de EU. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.3667, plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is M. Chaker als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1966 en heeft de Iraakse nationaliteit. Zij heeft op 14 september 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat Zweden niet verplicht is het verzoek om internationale bescherming te behandelen, omdat zij voor haar komst naar Nederland gedurende drie maanden het Dublingebied heeft verlaten. Hiertoe heeft eiseres haar paspoort met daarin een stempel waaruit blijkt dat zij op 17 april 2017 Irak is ingereisd en een tweetal medische verklaringen van 14 augustus 2017 van [arts] van de Al-Noor Kliniek voor Röntgenologie en [specialist], specialist aan het Instituut voor Geneeskunde te Bagdad, overgelegd. Ten aanzien van Zweden kan voorts niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit verband stelt eiseres dat zij in Zweden niet de nodige juridische hulp heeft verkregen en dat Zweden problematiek in de huizenmarkt heeft. Eiseres verwijst naar Brend Parusel, ‘Sweden’s Asylum Procedures’, uit 2016, pagina 21. Tot slot is Zweden niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, omdat eiseres afhankelijk is van haar dochter die in Nederland woont.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komen de in artikel 18, eerste lid, gespecificeerde verplichtingen tot overname of terugname van een vreemdeling te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres – na haar verblijf in Zweden – het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Uit de stempel die zij in haar paspoort heeft staan, is gebleken dat zij Irak op 17 april 2017 is ingereisd. Ter onderbouwing van haar verblijf in Irak heeft eiseres een tweetal medische verklaringen overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 14 augustus 2017 een medisch consult in de Al-Noor Kliniek voor Röntgenologie heeft gehad. Een medische verklaring kan ingevolge artikel 23, vierde lid, in samenhang met artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening alsmede bijlage II, lijst B, onder II.3 bij Verordening (EG) 1560/2003 (Pb 2003 L 222/3; hierna: de Uitvoeringsverordening) indirect bewijs vormen voor het verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten. Hoewel indirecte bewijzen, volgens artikel 22, derde lid, onder b, sub i en ii, van de Dublinverordening, weerlegbaar zijn, kunnen zij in sommige gevallen voldoende zijn, overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend. De bewijskracht wordt per geval bekeken. Ingevolge artikel 22, vijfde lid, van de Dublinverordening dienen in het geval formele bewijzen ontbreken, de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd te zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank overweegt dat verweerder geen onderzoek heeft ingesteld naar de authenticiteit van de bovengenoemde medische verklaringen, maar slechts concludeert dat uit deze verklaringen onvoldoende blijkt dat eiseres ten minste drie maanden in Irak heeft verbleven. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1041), waarnaar verweerder heeft verwezen, heeft eiseres echter niet enkel medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zij zich in haar land van herkomst tot een arts heeft gewend, maar heeft zij ook een inreisstempel in haar paspoort staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres met de door haar overgelegde medische verklaringen, die tot haar te relateren zijn en ook anderszins voldoende gedetailleerd zijn, in samenhang met de inreisstempel die zij in haar paspoort heeft staan, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het grondgebied van de EU langer dan drie maanden heeft verlaten.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde motiveringsbeginsel is genomen. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen nadere bespreking.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de medische verklaringen in samenhang met de inreisstempel, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel