ECLI:NL:RBDHA:2018:4427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB 18/843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over visum voor kort verblijf met twijfels aan verblijfsdoel en tijdige terugkeer

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 april 2018, wordt een visumaanvraag voor kort verblijf door een Iraakse eiser behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een visum aangevraagd om Nederland te bezoeken voor zakelijke doeleinden. De aanvraag werd echter afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond wat het doel van zijn bezoek was en dat hij Nederland tijdig zou verlaten. De rechtbank heeft op 9 april 2018 een zitting gehouden, waarbij de eiser zijn standpunten heeft toegelicht. De rechtbank concludeert dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende informatie op te vragen bij de eiser, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank geeft de minister de opdracht om het besluit te verbeteren en de eiser in de gelegenheid te stellen om aanvullende gegevens te verstrekken. De rechtbank houdt verdere beoordeling aan en zal binnen vier weken na de aanvulling van de aanvraag een definitieve uitspraak doen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/843

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen de weigering om hem een visum voor kort verblijf te geven kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft onderzoek gedaan naar de zaak op de zitting van 9 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Zijn gemachtigde heeft als referent voor hem een visum voor kort verblijf aangevraagd. Daarbij heeft hij uitgelegd dat hij directeur van een transportbedrijf is en dat eiser een potentiële klant is, die hij heeft uitgenodigd om een bezoek te brengen aan een aantal bedrijven in Nederland waar hij mee samenwerkt.
2. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen in het besluit van 21 augustus 2017 (het primaire besluit). Volgens verweerder heeft eiser het doel en de omstandigheden van zijn komst naar Nederland onvoldoende aangetoond. Ook heeft eiser volgens verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij Nederland weer zal verlaten voordat het visum afloopt.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder echter besloten om zijn standpunt niet te wijzigen. Hierna zal worden ingegaan op wat eiser daartegen heeft aangevoerd.
4. Deze uitspraak is als volgt opgebouwd. De rechtbank zal eerst uitleggen hoe deze zaak moet worden beoordeeld (5). Daarna wordt beschreven wat eiser heeft aangevoerd (6). Dan zal de rechtbank daarover een oordeel geven (7 en 8). Vervolgens geeft de rechtbank een opdracht over hoe de zaak verder moet gaan (9). Als laatste zal de rechtbank onder het kopje ‘beslissing’ het oordeel samenvatten.
5. De regels voor visumaanvragen staan in de Verordening (EG) 810/2009: de visumcode. Een visum wordt geweigerd als de aanvrager niet goed heeft aangetoond waarom hij naar Nederland wil komen en dat hij Nederland weer zal verlaten voordat het visum afloopt. Dat staat in artikel 32 van de visumcode. In het arrest Koushkaki (C-84/12) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitgelegd dat het erg belangrijk is dat landen zelf kunnen beoordelen of het afgeven van een visum niet leidt tot mensensmokkel of tot gevaarlijke situaties. De rechtbank moet daarom voorzichtig zijn met het toetsen van besluiten over een visum. Dat betekent dat de rechtbank vooral moet beoordelen of verweerder de visumaanvraag wel goed heeft bekeken en of verweerder de weigering wel goed heeft onderbouwd.
6. Eiser voert aan dat hij wel goed heeft aangetoond waarom hij naar Nederland wil komen. Er zijn nog geen vaste afspraken gemaakt voor het bedrijfsbezoek, omdat het nog niet zeker is of hij naar Nederland mag komen. Eiser voert ook aan dat hij wel voldoende heeft aangetoond dat hij op tijd weer terug zal gaan naar Irak. Daarbij wijst hij op zijn werk bij het aannemersbedrijf ‘ [naam bedrijf] ’ in Basra. Eiser stelt dat het logisch is dat zijn salaris niet zichtbaar is op het bankafschrift, omdat in Irak bijna alle betalingen met contant geld worden gedaan. Eiser heeft geen kopie van zijn contract of kopieën van bewijzen van contante salarisbetalingen beschikbaar gesteld, omdat verweerder daar niet naar heeft gevraagd. Eiser begrijpt niet waarom verweerder iets zegt over zijn gezinssituatie, omdat daar bij de aanvraag niets over is gevraagd. Eiser wijst erop dat referent voor twee andere zakenrelaties exact dezelfde visumaanvragen heeft gedaan, die wel zijn toegewezen. Deze personen hebben Nederland inmiddels voor het verstrijken van het visum weer verlaten.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is begrijpelijk dat verweerder eraan twijfelt wat eiser in Nederland wil komen doen en of hij op tijd weer zal vertrekken. Eiser heeft nog maar weinig details kunnen geven over de invulling van het bedrijfsbezoek. De rechtbank begrijpt ook dat het lastig is om harde afspraken te maken met zakenrelaties als eisers komst nog onzeker is. Maar dat betekent niet dat eiser geen verdere details over het bezoek kan geven. Bijvoorbeeld een overzicht van de bedrijven die hij wil bezoeken en van wat hij bij die bezoeken wil bekijken of leren. Eiser heeft ook nog maar weinig details kunnen geven over zijn binding met Irak. Eiser heeft wel een brief van zijn werkgever beschikbaar gesteld, maar verder zijn er bijna geen gegevens waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk een baan heeft bij het aannemersbedrijf in Basra. Ook is niet duidelijk of eiser in Irak andere belangrijke verantwoordelijkheden heeft waardoor hij op tijd weer terug moet gaan, zoals de zorg voor gezinsleden.
8. Uit het beroepschrift en op de zitting is duidelijk geworden hoe het komt dat er nog onduidelijkheden zijn. Zoals eiser heeft aangevoerd, wist hij niet dat verweerder bepaalde gegevens nog miste. Verweerder had meer vragen aan eiser kunnen stellen of meer documenten kunnen vragen, bijvoorbeeld naar aanleiding van het gemotiveerde bezwaarschrift van eiser. Maar verweerder heeft dat niet gedaan. De rechtbank vindt daarom dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht om de aanvraag zorgvuldig te beoordelen. Deze plicht staat in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal een opdracht geven aan beide partijen om dit gebrek te herstellen.
9. De rechtbank geeft de opdracht aan verweerder om het besluit te verbeteren. Dat mag de rechtbank doen op grond van artikel 8:51a van de Awb. Verweerder moet binnen een week laten weten of hij van deze mogelijkheid gebruik maakt. Verweerder moet dan aan eiser uitleggen welke gegevens of documenten hij nog moet inleveren, bijvoorbeeld de gegevens die bij nummer 7 zijn genoemd. Eiser krijgt de opdracht om deze gegevens te verzamelen en in te leveren bij verweerder. Daarna moet verweerder laten weten of het besluit wordt aangepast. Hiervoor geeft de rechtbank vier weken tijd. Daarna zal de rechtbank een tweede, definitieve uitspraak doen.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt verweerder op om binnen een week aan de rechtbank en eiser mee te delen of hij gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen en daarbij eiser nadrukkelijk in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen, met inachtneming van deze tussenuitspraak;
 draagt verweerder op om, nadat eiser zijn aanvraag heeft aangevuld, zo nodig zijn besluitvorming aan te vullen, te wijzigen of te vervangen;
 houdt iedere verdere beoordeling aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.