ECLI:NL:RBDHA:2018:4400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
SGR 17/7613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van woonblokken met parkeereisen in Delft

Op 16 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Delft, met zaaknummer SGR 17/7613. De zaak betreft een omgevingsvergunning die is verleend voor de realisatie van drie woonblokken met in totaal 130 appartementen, inclusief een commerciële plint en een half verdiepte stallingsgarage. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de parkeereis die aan de vergunning is verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, Amvest Reim B.V., en de projectontwikkelaar, Era Contour B.V., als derde-partijen aan het geding hebben deelgenomen.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder op 30 maart 2017 de omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt, dat door verweerder op 28 september 2017 gegrond is verklaard, maar de vergunning is in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de vergunninghoudster voldoende parkeergelegenheid heeft aangetoond en de motivering van de vergunning in overeenstemming is met de geldende beleidsregels.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de parkeerbehoefte van het project is vastgesteld op 66 parkeerplaatsen, terwijl 56 parkeerplaatsen in de stallingsgarage zijn gerealiseerd. De overige benodigde parkeerplaatsen zijn in de openbare ruimte voorzien. Eiser heeft betoogd dat de parkeernormen te laag zijn en dat de vergunning in strijd is met de Nota Parkeernormen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Beleidsregels voor het spoorzonegebied van toepassing zijn en dat deze een wijziging van de Nota Parkeernormen vormen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de motivering van de verlaagde parkeernormen en heeft geoordeeld dat de vergunning in overeenstemming is met de wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7613

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Gundelach).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Amvest Reim B.V., te Amsterdam (vergunninghoudster), en
Era Contour B.V.,te Zoetermeer (projectontwikkelaar)
(gemachtigde: mr. M. Klijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van drie woonblokken (met 130 appartementen) met een commerciële plint en een half verdiepte stallingsgarage op de locatie nabij [straat 1] te [plaats].
Bij besluit van 28 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, bij verweerder ontvangen op 11 mei 2017, gegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van het primaire besluit gewijzigd en dit besluit voor het overige in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partijen hebben een schriftelijke zienswijze op het beroep gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Namens vergunninghoudster is verschenen [persoon 4] en namens Era Contour B.V. is verschenen [persoon 5], beiden bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Vergunninghoudster heeft op 23 december 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van drie woonblokken (met 130 appartementen) met een commerciële plint en een half verdiepte stallingsgarage (hierna ook: het project) op de locatie nabij [straat 1] te [plaats].
2.1
De gevraagde vergunning betreft de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij het primaire besluit heeft verweerder de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. In de toelichting op dit besluit is vermeld dat de parkeerbehoefte van het project conform de beleidsregel “Parkeervisie Veld 5 Nieuw Delft” (de Parkeervisie) is vastgesteld op 66 parkeerplaatsen. In de stallingsgarage worden 56 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige tien benodigde parkeerplaatsen bevinden zich in de openbare ruimte.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Parkeervisie geen beleidsregel is, omdat daarin alleen regels ten behoeve van het project zijn gesteld. De Parkeervisie is dan ook geen wijziging van de Nota Parkeernormen, als bedoeld in artikel 12.2, onder c, van de planregels. Inmiddels is echter een parkeervisie voor het gehele spoorzonegebied met de bijbehorende Beleidsregels Parkeervisie Spoorzonegebied gemeente Delft (de Beleidsregels) vastgesteld. De Beleidsregels zijn een wijziging van de Nota Parkeernormen 2013 (de Nota Parkeernormen) voor het spoorzonegebied, zodat het aantal benodigde parkeerplaatsen ingevolge artikel 12.2, onder c, van de planregels met toepassing van de Beleidsregels moet worden bepaald. De normatieve parkeerbehoefte voor het bouwplan bedraagt volgens de Beleidsregels 122 parkeerplaatsen. Volgens artikel 6 van de Beleidsregels mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits dit is onderbouwd en voldoende parkeerruimte wordt gereserveerd om het verschil tussen de gerealiseerde parkeerplaatsen en de normatieve parkeerbehoefte op te vangen. Vergunninghoudster realiseert 68 parkeerplaatsen en heeft onderbouwd dat daarmee in voldoende parkeergelegenheid voor het bouwplan wordt voorzien. Voorts wordt in de omgeving (veld 6) parkeerruimte gereserveerd voor 54 extra auto’s. Daarmee wordt volgens verweerder voldaan aan artikel 6 van de Beleidsregels. Het primaire besluit kan daarom – onder wijziging van de motivering – in stand blijven.
3.1
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw), gelezen in samenhang met categorie 3.1 van bijlage I van deze wet, is afdeling 2 van de Chw op deze procedure van toepassing. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2947, waarin is overwogen dat artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw zo moet worden uitgelegd dat, indien een bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt, als genoemd in bijlage I van de Chw, deze wet niet alleen van toepassing is op het besluit strekkende tot vaststelling van dat bestemmingsplan, maar ook op alle andere besluiten die nadien nodig zijn om een dergelijk project te verwezenlijken, zoals een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk.
3.2
Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is in afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk, indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat, als bepaald in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit Chw) wordt, indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt, indien tegen het besluit beroep openstaat, bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
3.3
Eiser heeft de gronden van zijn beroep niet binnen de beroepstermijn ingediend. In het bestreden besluit is echter niet vermeld dat de beroepsgronden in het beroepschrift moeten zijn opgenomen. Evenmin is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend en dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 11 van het Besluit Chw.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046, kan, nu de Chw afwijkt van het stelsel neergelegd in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, bij een dergelijke schending van artikel 11 van het Besluit Chw een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank ontvangt eiser daarom in zijn beroep.
4. Eiser woont aan [adres] te [plaats] op veertig meter afstand van het project. Omdat het project mogelijk invloed heeft op de parkeerdruk in de omgeving van zijn woning en daarmee op zijn woon- en leefklimaat, is eiser naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.1
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Van Leeuwenhoekkwartier Noord” (het bestemmingsplan). Artikel 12.2 van de planregels luidt als volgt:
a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen geldt de regel dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
b. bij de uitoefening van de in het vorige lid bedoelde bevoegdheid zijn de in de Nota parkeernormen 2013 neergelegde beleidsregels van toepassing. Bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen dat op grond van het vorige lid vereist is, wordt van deze beleidsregels uitgegaan;
c. indien de in het vorige lid bedoelde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de Nota Parkeernormen volgt dat voor het project een parkeereis geldt van 166 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet dus in onvoldoende parkeergelegenheid. De Beleidsregels behelzen geen wijziging van de Nota parkeernormen, als bedoeld in artikel 12.2, onder c, van de planregels, omdat een verwijzing in een planregel naar een document dat geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan uitsluitend aanvaardbaar is indien zonder meer duidelijk is om welk document het gaat. De Beleidsregels voldoen niet aan dit vereiste.
Nu in artikel 12.2, onder b, van de planregels expliciet wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen, is dit het toetsingskader voor de vaststelling van het aantal benodigde parkeerplaatsen, aldus eiser.
6.2
De rechtbank stelt vast dat artikel 12.2, onder c, van de planregels een zogenoemde dynamische verwijzing bevat. Of deze verwijzing aanvaardbaar is, kan in deze procedure niet aan de orde komen, omdat de rechtmatigheid van het bestemmingsplan niet ter beoordeling voorligt. Volgens de Beleidsregels zijn daarin de nieuwe beleidsregels opgenomen voor het gebied Nieuw Delft, waarmee de regels van de Nota Parkeernormen – voor dit gebied – zijn vervangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook geen onduidelijkheid over bestaan dat de Beleidsregels een wijziging zijn, als bedoeld in artikel 12.2, onder c, van de planregels. Dit betekent dat de Beleidsregels en niet de Nota Parkeernormen het toetsingskader zijn voor de beoordeling of in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien.
7. De rechtbank stelt verder vast dat de normatieve parkeerbehoefte van het bouwplan is bepaald aan de hand van de Beleidsregels. Vervolgens is voor bewoners toepassing gegeven aan artikel 6 van de Beleidsregels, omdat – naar verweerder stelt – de werkelijke parkeerbehoefte naar verwachting lager zal zijn dan de normatieve parkeerbehoefte. Ter beoordeling ligt voor of verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de Beleidsregels en – wat betreft de parkeerplaatsen voor bewoners – de afwijkingsmogelijkheid van artikel 6 van de Beleidsregels.
8.1
Eiser voert aan dat in de Beleidsregels te lage parkeernormen zijn opgenomen. De bezoekersparkeernorm volgens de Nota Parkeernormen van 0,3 parkeerplaats per woning is in artikel 3, onder c, van de Beleidsregels verlaagd naar 0,1 parkeerplaats per woning. Dit is slechts onderbouwd met de stelling dat het project zich bevindt nabij een openbaarvervoersknooppunt. Daarbij is echter ten onrechte niet meegewogen dat het project ook bij een verkeersader ([straat 2]) ligt, waardoor juist meer parkeerbehoefte ontstaat. Eiser betoogt voorts dat de aangepaste parkeernormen in de Beleidsregels niet zijn gebaseerd op onafhankelijk onderzoek. Hij vindt daarvoor steun in het rapport dat aan de Beleidsregels ten grondslag ligt, omdat volgens dat rapport moet worden onderzocht hoe het parkeervraagstuk kan worden beïnvloed om de financiële risico’s van de gemeente te beperken. De privaatrechtelijke belangen van de gemeente zijn daarmee ten onrechte bij de vaststelling van de Beleidsregels betrokken.
8.2
De Beleidsregels zijn gebaseerd op het rapport “Kaders voor integrale benadering Parkeren Nieuw Delft” van het parkeeradviesbureau Spark van 7 oktober 2015 (het rapport). In dit rapport is geconcludeerd dat een bezoekersparkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning te hoog is voor de locatie waarop het project is voorzien. De appartementen bevinden zich vlakbij de binnenstad en op slechts 450 meter van een openbaarvervoersknooppunt, terwijl in de omgeving alleen betaald kan worden geparkeerd. Bezoekers zullen daarom veelal niet met de auto komen, maar met de fiets of het openbaar vervoer. Om voorts overlast door uitwijkgedrag door bewoners en gebruikers van de nieuwe bebouwing te voorkomen, worden zij uitgesloten van parkeervergunningen.
8.3
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de motivering van de verlaging van de bezoekersparkeernorm en het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, gebrekkig zijn. Gelet op de ligging van de appartementen en de ter plaatse geldende parkeerregeling is de conclusie dat een groot deel van de bezoekers niet met de auto zal komen aannemelijk.
Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat de nabijgelegen [straat 2] een grotere parkeerbehoefte genereert. Zoals in het verweerschrift is toegelicht, wordt ook in de CROW‑kencijfers geen onderscheid gemaakt in de parkeernorm op basis van de ligging ten opzichte van uitvalswegen. Het betoog van eiser over het onderzoek dat aan de Beleidsregels ten grondslag ligt, slaagt evenmin nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de financiële belangen van de gemeente een oneigenlijke invloed hebben gehad op de conclusies van het rapport en de vastgestelde parkeernormen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder – conform artikel 3, onder c, van de Beleidsregels – in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een bezoekersparkeernorm van 0,1 parkeerplaats per woning.
9.1
Eiser betoogt voorts dat te weinig parkeerplaatsen voor bewoners worden gerealiseerd. De van de Beleidsregels afwijkende parkeeroplossing is gebaseerd op de notitie van het adviesbureau Fakton Consultancy van 3 mei 2016, waarin de vrijesectorhuurwoningen worden vergeleken met studentenwoningen en als uitgangspunt is gehanteerd dat slechts één op de twintig toekomstige bewoners een auto bezit. Het is echter zeer onaannemelijk dat bewoners van vrijesectorhuurwoningen zo’n laag autobezit hebben. Dat de doelgroep van de woningen (starters) volgens verweerder veelal geen auto heeft, is voorts niet relevant omdat niet vaststaat dat de woningen daadwerkelijk zullen worden bewoond door starters. Verweerder heeft de parkeereis dan ook ten onrechte alleen op de beoogde doelgroep gebaseerd.
9.2
In de notitie van Fakton en de second opinion van Spark van 12 september 2017 is gemotiveerd aangegeven dat uit onderzoek volgt dat het autobezit onder bewoners van de Delftse binnenstad en jonge mensen relatief laag is. Naar verwachting geldt dit des te meer voor de bewoners van de onderhavige appartementen. De doelgroep – (hoogopgeleide) starters – zal, gelet op het inkomen en de ligging van de appartementen op korte afstand van een openbaarvervoersknooppunt, over het algemeen geen behoefte hebben aan een auto. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de bewoners volgens de Beleidsregels niet voor een parkeervergunning in aanmerking komen. Dat betekent dat – als er geen plaats is in de parkeergarage – zij tegen een dagtarief van € 30,-gebruik zullen moeten maken van de betaalde parkeerplaatsen in de omgeving van de appartementen. Een groot deel van de bewoners zal er daarom voor kiezen geen auto aan te schaffen.
9.3
Gelet op de hiervoor genoemde rapporten en de toelichting van verweerder acht de rechtbank niet onaannemelijk dat het autobezit onder de toekomstige bewoners van de appartementen laag zal zijn. Weliswaar staat het bestreden besluit er niet aan in de weg dat de appartementen door andere doelgroepen worden bewoond, maar vanwege de ligging van de appartementen, in combinatie met de parkeerregeling, zullen de appartementen voornamelijk aantrekkelijk zijn voor personen die geen auto bezitten. Daarbij komt dat de gemeente Delft volgens artikel 6, onder f, van de Beleidsregels verplicht is gedurende een jaar na oplevering van het project 54 parkeerplaatsen – het verschil tussen de normatieve parkeerbehoefte en het aantal parkeerplaatsen dat volgens het bouwplan wordt gerealiseerd – te reserveren. Voorts wordt het daadwerkelijk gebruik van de parkeerplaatsen gemonitord en is de gemeente Delft verplicht in extra parkeerplaatsen te voorzien als de bezettingsgraad te hoog wordt. Met deze maatregelen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat toepassing van artikel 6 van de Beleidsregels in dit geval niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk.
10.1
Eiser betoogt ten slotte dat verweerder – in strijd met de Nota Parkeernormen – dubbelgebruik van de parkeerplaatsen voor vaste gebruikers heeft toegestaan, omdat bewoners toegewezen parkeerplaatsen in de parkeergarage zullen krijgen. Voorts is verweerder bij de vaststelling van de oppervlakte van de verschillende functies ten onrechte uitgegaan van het gebruiksoppervlak in plaats van het bruto vloeroppervlak, zoals is voorgeschreven in de Beleidsregels.
10.2
Het betoog van eiser over het dubbelgebruik slaagt niet. Anders dan eiser stelt, zijn de parkeerplaatsen in de parkeergarage niet toegewezen aan specifieke bewoners. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, kunnen bewoners een parkeerplaats in de garage huren, maar krijgen zij geen specifieke parkeerplaats toegewezen. Nu volgens de Beleidsregels bij de vaststelling van de parkeerbehoefte rekening mag worden gehouden met dubbelgebruik en eiser de berekening door verweerder van het aantal benodigde parkeerplaatsen na toepassing van de aanwezigheidspercentages niet gemotiveerd heeft betwist, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet juist is.
10.3
Bij het bepalen van de normatieve parkeerbehoefte is verweerder bij de berekening van de oppervlakte van de appartementen – in afwijking van bijlage 4 van de Beleidsregels – uitgegaan van het gebruiksoppervlak in plaats van het bruto vloeroppervlak. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat hantering van het bruto vloeroppervlak leidt tot een vertekend beeld van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Ruimtes zoals fietsenbergingen zijn terecht niet meegenomen bij de berekening van het oppervlak, omdat deze voorzieningen het gebruik van de fiets in plaats van de auto juist stimuleren. Bij niet‑grondgebonden woningen wordt daarom alleen de ruimte die tot de woningen behoort betrokken bij de bepaling van de parkeerbehoefte. De rechtbank kan verweerder volgen in deze motivering. Mede gelet op de kenmerken van de omgeving en de doelgroep van de appartementen, komt hantering van het gebruiksoppervlak de rechtbank in dit geval niet onjuist voor.
11. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het bouwplan voorziet in onvoldoende parkeerruimte.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, voorzitter, mr. H.P.M. Meskers en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.