ECLI:NL:RBDHA:2018:4395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
NL18.6432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 april 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank overweegt dat eiser op 16 december 2017 een asielaanvraag heeft ingediend en dat uit Eurodac blijkt dat hij eerder in Italië en Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben op 12 januari 2018 ingestemd met de terugname van eiser op basis van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat verweerder, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag aannemen dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Italië die een risico op een onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de Italiaanse autoriteiten, door het claimakkoord, hebben bevestigd dat eiser toegang heeft tot de asielprocedure en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorg die hij daar zal ontvangen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn medische situatie hem kwetsbaar maakt in de context van de overdracht aan Italië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier M.E. Pluymaekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6432

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak 18.6433, plaatsgevonden op 12 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F.S. Camara. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 16 december 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 juni 2017 in Italië en op 8 november 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 12 januari 2018, op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) gevraagd om eiser terug te nemen. Middels het claimakkoord van 26 januari 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) .
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. Over veel van de door eiser aangehaalde rapporten heeft de Afdeling geoordeeld dat deze niet kunnen leiden tot het oordeel dat met betrekking tot Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voorts overweegt de rechtbank dat de drie rapporten waar eiser naar heeft verwezen in zijn aanvullend beroepsschrift geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië schetsen dan de situatie die al reeds is beoordeeld door de Afdeling. Met de aangehaalde rapporten heeft eiser dan ook onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Nu de Italiaanse autoriteiten middels het claimakkoord van 26 januari 2018 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hebben ingestemd met de terugname van eiser, heeft Italië in lijn met hetgeen in de Dublinverordening is opgenomen eveneens aangegeven dat eiser toegang heeft tot de asielprocedure. De stelling van eiser dat zijn verzoek om internationale bescherming niet in behandeling zal worden genomen kan dan ook niet slagen.
Verweerder heeft zich –met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzicht van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 4 van het Handvest.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij vanwege zijn medische situatie kwetsbaar is, overweegt de rechtbank dat eiser anders dan de vreemdelingen in het arrest Tarakhel, met de door hem overgelegde stukken noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Eiser heeft immers zijn stelling dat hij in Italië geen noodzakelijke medische zorg heeft ontvangen onvoldoende onderbouwd.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304 geoordeeld dat verweerder met zijn werkwijze inzake informatievoorziening naar de Italiaanse autoriteiten toe met betrekking tot bijzondere behoeften en de fysieke en mentale gezondheidstoestand van een vreemdeling, voldoende heeft gewaarborgd dat eiser ook na zijn overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen. Gelet hierop zijn voor eiser geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig.
Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat niet is gebleken waarom Nederland het meest aangewezen land zou zijn om eiser te behandelen en dat Italië vergelijkbare medische voorzieningen heeft.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
Deze uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Dit document is digitaal ondertekend. U kunt controleren of het daadwerkelijk van de Rechtspraak afkomstig is en of het niet is aangepast. Heeft u het digitaal ontvangen, dan controleert u dit via https://validatie.justid.nl. Heeft u het document op papier, dan kunt u dit navragen bij de balie van de rechtbank.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.