ECLI:NL:RBDHA:2018:4333
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een Syrische eiseres
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1939, had de aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te kunnen verblijven. De zoon, die als referent optreedt, heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, omdat eiseres niet behoort tot de categorieën die in aanmerking komen voor nareis volgens artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eisers voerden aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat er sprake was van een sterke emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. Daarnaast werd betoogd dat de veiligheidssituatie in Syrië en de slechte gezondheid van eiseres niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd en dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis. De rechtbank verwees naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt interpreteert.
De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormden om tot verlening van een mvv over te gaan. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet verplicht was om referent te horen in de bezwaarfase, omdat het duidelijk was dat de bezwaren het eerdere besluit niet zouden veranderen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.