ECLI:NL:RBDHA:2018:4333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een Syrische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1939, had de aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te kunnen verblijven. De zoon, die als referent optreedt, heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, omdat eiseres niet behoort tot de categorieën die in aanmerking komen voor nareis volgens artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eisers voerden aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat er sprake was van een sterke emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. Daarnaast werd betoogd dat de veiligheidssituatie in Syrië en de slechte gezondheid van eiseres niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd en dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis. De rechtbank verwees naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt interpreteert.

De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormden om tot verlening van een mvv over te gaan. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet verplicht was om referent te horen in de bezwaarfase, omdat het duidelijk was dat de bezwaren het eerdere besluit niet zouden veranderen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

[eiser], eiser
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Al Sabti.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1939 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij beoogt met haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verblijf bij haar zoon [referent], die als referent optreedt. Referent verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiseres afgewezen en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet behoort tot een van de categorieën zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat het beroep van eisers op artikel 8 van het Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet kan slagen.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Allereerst voeren zij aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres niet in aanmerking komt voor nareis. Daarbij wijzen zij er op dat eiseres bij referent woonde, dat zij een slechte gezondheid heeft, zij financieel afhankelijk is van referent en zij naast referent niemand anders heeft die voor haar kan zorgen. Ook verwijzen zij naar de veiligheidssituatie in Syrie. Gelet op deze omstandigheden, menen eisers dat er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Eiseres dient derhalve op grond van artikel 8 EVRM voor een mvv in aanmerking te komen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom het beroep op artikel 5, vijfde lid en artikel 17 van de gezinsherenigingsrichtlijn niet slaagt. Ook menen zij dat verweerder ten onrechte referent niet in de gelegenheid heeft gesteld om in de bezwaarfase te worden gehoord.
4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend: (a) de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling; (b.) de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan eisers betogen - verweerder het bestreden besluit voldoende draagkrachtig gemotiveerd heeft. Onbetwist is dat eiseres niet behoort tot de groep personen die op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, in aanmerking komen voor nareis. Verder heeft verweerder terecht verwezen naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711), waaruit volgt dat de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt opgevat dient te worden gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier. Artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 biedt daarom geen ruimte voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds ligt besloten. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geoordeeld dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormen om tot verlening van een mvv over te gaan. Hierbij is mede van belang dat het voor eiseres mogelijk is een reguliere aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM aan te vragen. Dat eisers vrezen dat een aanvraag voor een dergelijke verblijfsvergunning zal worden afgewezen, doet daar niet aan af. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn niet slaagt. De Gezinsherenigingsrichtlijn biedt weliswaar ruimte om het beleid van gezinshereniging uit te breiden naar andere gezinsleden dan de leden van het kerngezin, maar in de Nederlandse wetgeving is er uitdrukkelijk voor gekozen om enkel voor de leden van het kerngezin nareis mogelijk te maken. Reeds gelet op het voorgaande, treft hetgeen overigens in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn is aangevoerd geen doel.
5.2
Ten aanzien van het betoog dat verweerder referent had moeten horen in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder hoeft iemand die bezwaar heeft gemaakt volgens het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht niet te horen als direct duidelijk is dat de bezwaren het eerdere besluit niet zullen veranderen. Gelet op het primaire besluit en de daarbij gehanteerde afwijzingsgronden en hetgeen eisers hiertegen in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat van vorenbedoelde situatie sprake is. Verweerder heeft referent dan ook niet hoeven horen in bezwaar.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.