ECLI:NL:RBDHA:2018:4332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens niet indienen bezwaar

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan en mr. W.A. Kleingeld. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had op 27 februari 2017 een aanvraag ingediend, welke door de verweerder is afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 5 juli 2017, waarin het bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar de rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiseres ontvankelijk is in haar beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, wat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht betekent dat zij niet kan worden ontvangen in haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het feit dat het bezwaarschrift is ingediend namens eiseres niet voldoende is om het gebrek aan bezwaar verschoonbaar te achten. Hierdoor concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is en komt zij niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2018, en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiseres kan worden ontvangen in haar beroep. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de visumaanvraag van eiseres afgewezen. [persoon A], die als referent optreedt, heeft daartegen bezwaar ingesteld. Dit bezwaar is door verweerder in behandeling genomen en is kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft wel beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat zij geen bezwaar heeft ingesteld. Dat in het bestreden besluit staat dat het bezwaarschrift is ingediend namens eiseres, is onvoldoende om dit gebrek verschoonbaar te achten.
4. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank niet toe.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.

Rechtsmiddel

Ingevolge artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.