ECLI:NL:RBDHA:2018:4332
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens niet indienen bezwaar
Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan en mr. W.A. Kleingeld. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had op 27 februari 2017 een aanvraag ingediend, welke door de verweerder is afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 5 juli 2017, waarin het bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar de rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiseres ontvankelijk is in haar beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, wat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht betekent dat zij niet kan worden ontvangen in haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het feit dat het bezwaarschrift is ingediend namens eiseres niet voldoende is om het gebrek aan bezwaar verschoonbaar te achten. Hierdoor concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is en komt zij niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2018, en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000.