ECLI:NL:RBDHA:2018:4330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een pand wegens heling van gestolen goederen

Op 13 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een V.O.F. die handelt in scooters, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 23 maart 2018 besloten het pand van verzoeker te sluiten op grond van artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vanwege de aanwezigheid van gestolen goederen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij de burgemeester heeft toegezegd het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak zou doen.

Tijdens de zitting op 5 april 2018 is gebleken dat er in de inrichting van verzoeker verschillende scooters en motorblokken aanwezig waren waarvan de nummers waren weggeslepen, en dat er geen opkoopregister werd bijgehouden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester beoordelingsvrijheid toekomt en dat het besluit tot sluiting voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er verzwarende omstandigheden waren, zoals eerdere betrokkenheid van de inrichting bij heling en de aanwezigheid van gestolen goederen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij het algemeen belang van de openbare orde zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoeker om zijn winkel open te houden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2155
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] h.o.d.n. [V.O.F. X], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.G. Cantarella),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ypenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit] heeft verweerder verzoeker gelast op grond van artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag (APV) het pand in perceel [adres] (hierna: de inrichting) te sluiten en gesloten te houden voor onbepaalde tijd, ingaande op dinsdag 27 maart 2018 om 10.00 uur.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft toegezegd het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder verschenen [persoon A].

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Op 2 februari 2018 heeft een bestuurlijke controle plaatsgevonden in de inrichting. Hiervan heeft de politie-eenheid Den Haag op 4 februari 2018 een bestuurlijke rapportage uitgebracht aan verweerder.
3 Artikel 2:79 van de APV luidt als volgt.
1. De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet.
2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.
3. Het bevel tot sluiting geldt voor bepaalde of onbepaalde tijd; in het laatste geval wordt het bevel tot sluiting opgeheven bij openbaar te maken besluit.
4. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het tweede lid bedoelde besluit ter plaatse wordt aangebracht en daar aangebracht blijft, zolang het bevel van kracht is.
5. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
6. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.
3 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 2:79 van de APV beoordelingsvrijheid toekomt, zodat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen.
Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de openbare orde de sluiting van de inrichting vergt.
3.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is door verweerder voldoende gemotiveerd dat de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat is gekozen voor een sluiting. De voorzieningenrechter acht vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat in de inrichting gestolen goederen en/of onderdelen daarvan zijn aangetroffen.
De verklaring van verzoeker ter zitting dat de nummers van de motorblokken waarvoor een sloopverklaring was afgegeven werden weggeslepen uit ‘voorzorg’, wordt niet aannemelijk geacht, nu dit wegslijpen onnodig is en bovendien zeer ongebruikelijk.
Dat een scooter bij verzoeker is aangetroffen die bleek van diefstal afkomstig te zijn en waarvan het motorbloknummer was weggeslepen, is door verzoeker niet bestreden. Dat deze slechts bij hem was gestald om hem namens de eigenaar te verkopen doet niets af aan verzoekers eigen verantwoordelijkheid in deze, temeer nu in een dergelijk geval bij doorverkoop een melding aan het bevoegd gezag dient te worden gedaan, hetgeen niet is gebeurd.
Verzoeker heeft evenmin betwist dat er in de zaak een scooter stond zonder eigendomspapieren en sleutels. De – niet nader onderbouwde - verklaring van verzoeker dat hij deze scooter in goed vertrouwen binnen had gezet in afwachting van een nadere reparatie-opdracht van de bezitter acht de voorzieningenrechter niet toereikend om hem de aanwezigheid van een gestolen scooter in de zaak niet toe te kunnen rekenen.
3.3
Dat het OM van strafvervolging zou kunnen afzien betekent niet dat de in beslag genomen goederen niet van diefstal afkomstig kunnen zijn. In het strafrechttraject geldt immers een andere toets dan in het bestuursrecht.
Voorts is niet betwist dat het verplichte opkoopregister niet aanwezig was c.q. niet op de orde is. Dat verzoeker naar eigen zeggen vanaf maart jl. is gestart met het bijhouden van een dergelijk register doet aan de eerdere constatering bij de bestuurlijke controle niet af.
3.4
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting noodzakelijk en passend is om handel in gestolen goederen ongedaan te maken, het gebruik en de bekendheid van het pand waar strafbare feiten worden gepleegd te doorbreken, recidive te voorkomen, de openbare orde in de omgeving van het bedrijf te herstellen en verdere nadelige effecten van de handel op het openbare leven en andere lokale omstandigheden ongedaan te maken.
3.5
Verweerder is in het geval van verzoeker overgegaan tot sluiting voor onbepaalde tijd.
3.6
Volgens het Handhavingsreglement heling voor handelaren in ongeregelde en gebruikte goederen van de gemeente Den Haag (BSD/2017.885) vindt bij heling bij een eerste constatering sluiting plaats voor 3 maanden. Bij een tweede constatering volgt sluiting voor onbepaalde tijd. Indien sprake is van verzwarende omstandigheden kunnen volgens het Handhavingsreglement stappen worden overgeslagen of kan een zwaardere bestuurlijke sanctie worden opgelegd.
Verzwarende omstandigheden zijn (niet limitatief):
  • Meerdere overtredingen uit het Handhavingsreglement;
  • Meerdere/zwaardere strafbare feiten;
  • Het voorhanden hebben van een goed afkomstig van een misdrijf;
  • Omvang en eventuele gevolgen van de overtreding;
  • Vermoedens van verwijtbaar gedrag van de handelaar.
3.7
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van verzwarende omstandigheden.
Zo is niet gebleken dat verzoeker zich heeft ingezet om heling actief tegen te gaan, maar lijkt hij zich er juist doelbewust mee bezig te hebben gehouden. Niet alleen is een scooter aangetroffen waarvan verzoeker geen papieren of sleutels kon overleggen en waarvan het motorbloknummer is weggeslepen, maar ook zijn 9 losse motorblokken gevonden waarvan het nummer was weggeslepen; 4 daarvan bleken van diefstal afkomstig. Een motorblok met weggeslepen nummer is door verzoeker onder een motor is geplaatst. Ook zijn er 6 losse frames en één motor aangetroffen waarvan het framenummer was weggeslepen. Uit nader onderzoek is gebleken dat er nog twee motorscooters in de showroom stonden met een gestolen motorblok. Ter zitting is van de kant van verweerder meegedeeld dat het onderzoek naar de aangetroffen voertuigen en onderdelen nog voortduurt. De inrichting is in 2015 al eens in verband gebracht met heling. Ook zijn er scooters aangetroffen waarvan het nummer is weggeslepen. Daarnaast bleek dat in het geheel geen opkoopregister was bijgehouden.
De later door verzoeker overgelegde inkoop- en verklaringen, alsmede de van de RDW afkomstige bevestigingen registratie van sloop en bevestigingen registratie van demontage doen aan de vorengenoemde constateringen niet af, temeer nu deze deels andere artikelen betreffen.
3.8
De voorzieningenrechter is – mede gezien deze verzwarende omstandigheden - van oordeel dat verweerder een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang dat gepaard gaat met sluiting, dan aan het belang van verzoeker om hangende de bezwaarprocedure met de inkomsten van de winkel in zijn levensonderhoud te kunnen (blijven) voorzien.
4 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.