Op 13 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een V.O.F. die handelt in scooters, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 23 maart 2018 besloten het pand van verzoeker te sluiten op grond van artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vanwege de aanwezigheid van gestolen goederen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij de burgemeester heeft toegezegd het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak zou doen.
Tijdens de zitting op 5 april 2018 is gebleken dat er in de inrichting van verzoeker verschillende scooters en motorblokken aanwezig waren waarvan de nummers waren weggeslepen, en dat er geen opkoopregister werd bijgehouden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester beoordelingsvrijheid toekomt en dat het besluit tot sluiting voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er verzwarende omstandigheden waren, zoals eerdere betrokkenheid van de inrichting bij heling en de aanwezigheid van gestolen goederen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij het algemeen belang van de openbare orde zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoeker om zijn winkel open te houden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.