ECLI:NL:RBDHA:2018:4326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning voor studie door onvoldoende studievoortgang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een verblijfsvergunning voor het doel 'studie'. Eiser, van Togolese afkomst, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken omdat de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) zich had afgemeld als referent. Dit gebeurde omdat eiser onvoldoende studievoortgang had geboekt gedurende het collegejaar 2015-2016. Eiser had zich per 1 september 2015 ingeschreven voor een studie, maar voldeed niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning na de afmelding van de EUR.

Eiser heeft tegen de intrekking van de verblijfsvergunning bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking terecht was. De rechtbank stelde vast dat de EUR niet meer als referent optrad en dat eiser zich weliswaar opnieuw had ingeschreven voor het collegejaar 2016-2017, maar dat deze inschrijving was opgeheven vanwege onvoldoende studievoortgang. Eiser stelde dat hij opnieuw was toegelaten tot zijn studie en dat de EUR begrip had voor zijn situatie, maar de rechtbank oordeelde dat de afmelding door de EUR leidend was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende studievoortgang voor internationale studenten met een verblijfsvergunning en de rol van de onderwijsinstelling als referent in dit proces. De rechtbank heeft de relevante regelgeving in overweging genomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op goede gronden heeft gehandeld door de verblijfsvergunning in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor het doel “studie” vanaf 31 augustus 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 31 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Togolese afkomst en is geboren op [geboortedatum] 1983. Per 1 september 2015 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “studie”.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning vanaf 31 augustus 2016 ingetrokken. Verweerder heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat de Erasmus Universiteit Rotterddam (EUR) eiser heeft afgemeld en per 31 augustus 2016 niet langer als referent optreedt omdat eiser onvoldoende studievoortgang heeft geboekt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn verblijfsvergunning heeft ingetrokken. Eiser geeft aan dat hij opnieuw voor zijn studie is toegelaten en dat hij twee termijnen collegegeld heeft betaald. Ook toont de EUR begrip voor zijn situatie en heeft de EUR verklaard geen bezwaar te hebben tegen het volgen van een opleiding.
4. De van toepassing zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Niet in geschil is dat de EUR zich per 31 augustus 2016 heeft afgemeld als referent omdat eiser onvoldoende studievoortgang heeft behaald gedurende het collegejaar 2015-2016. Tevens heeft de EUR bij e-mail van 17 januari 2017 bevestigd nog steeds achter deze afmelding te staan. Ook wordt in deze e-mail aangegeven dat de EUR eiser verschillende e-mails heeft gestuurd en met hem gesproken heeft over zijn studievoortgang. Verder heeft de EUR bij e-mail van 28 maart 2017 aangegeven dat eiser zich opnieuw heeft kunnen inschrijven per 1 september 2016, maar dat deze inschrijving is opgeheven vanwege onvoldoende studievoortgang gedurende het collegejaar 2015-2016.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de EUR niet meer optreedt als referent en eiser zich weliswaar had ingeschreven voor het collegejaar 2016-2017, maar dat deze inschrijving is opgeheven. Eiser voldeed daarom vanaf 31 augustus 2016 niet meer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. De beroepsgrond van eiser dat de EUR geen bezwaar heeft tegen het volgen van de opleiding, wat daar ook van zei, faalt nu de EUR zich per 31 augustus 2016 als referent heeft afgemeld. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de verblijfsvergunning van eiser heeft ingetrokken.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.91a
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met uitwisseling, studie, het verrichten van arbeid als kennismigrant of wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG, wordt, indien de erkenning van de referent is geschorst of ingetrokken, niet op grond van artikel 19 van de Wet, in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet, ingetrokken, dan nadat de vreemdeling die te goeder trouw is gedurende drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen.
Artikel 3.91b
1. Onverminderd artikel 3.91a kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, in ieder geval op grond van artikel 19 van de Wet, in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden ingetrokken, indien de houder daarvan:
a. niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, of
b. niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
2 Tenzij de erkenning van de onderwijsinstelling is ingetrokken om reden dat deze geen geaccrediteerd onderwijs meer aanbiedt, is het eerste lid, onder a, niet van toepassing, indien de vreemdeling als student in de zin van artikel 2 van richtlijn 2004/114/EG voldoet aan de in die richtlijn opgenomen voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid, onder a, en het tweede lid.
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
Artikel 5.5
De instelling stelt jaarlijks, na afloop van ieder studiejaar, de studievoortgang vast van de
internationale student, met uitzondering van de uitwisselingsstudent. Als voldoende
studievoortgang wordt aangemerkt: 50% (of meer) van de proportionele nominale studielast
voor het (gedeelte van het) studiejaar. In afwijking hiervan geldt dat de internationale student het voorbereidend jaar en de premaster met goed gevolg dient af te ronden.
Indien geen sprake is van voldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan
vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur.
Indien blijkt dat de internationale student niet/onvoldoende studeert of het niveau niet aankan, wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND.
(…)