ECLI:NL:RBDHA:2018:4326
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning voor studie door onvoldoende studievoortgang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een verblijfsvergunning voor het doel 'studie'. Eiser, van Togolese afkomst, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken omdat de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) zich had afgemeld als referent. Dit gebeurde omdat eiser onvoldoende studievoortgang had geboekt gedurende het collegejaar 2015-2016. Eiser had zich per 1 september 2015 ingeschreven voor een studie, maar voldeed niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning na de afmelding van de EUR.
Eiser heeft tegen de intrekking van de verblijfsvergunning bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking terecht was. De rechtbank stelde vast dat de EUR niet meer als referent optrad en dat eiser zich weliswaar opnieuw had ingeschreven voor het collegejaar 2016-2017, maar dat deze inschrijving was opgeheven vanwege onvoldoende studievoortgang. Eiser stelde dat hij opnieuw was toegelaten tot zijn studie en dat de EUR begrip had voor zijn situatie, maar de rechtbank oordeelde dat de afmelding door de EUR leidend was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende studievoortgang voor internationale studenten met een verblijfsvergunning en de rol van de onderwijsinstelling als referent in dit proces. De rechtbank heeft de relevante regelgeving in overweging genomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op goede gronden heeft gehandeld door de verblijfsvergunning in te trekken.