ECLI:NL:RBDHA:2018:4318
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van de banenafspraak en de rol van het UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de beoordeling van het arbeidsvermogen van eiseres. Eiseres, die zich in een situatie bevond waarin zij door lichamelijke en psychische klachten niet zeker was van haar mogelijkheden om te werken, had het UWV verzocht om een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Het UWV concludeerde dat eiseres arbeidsvermogen had, maar niet in staat was het wettelijk minimumloon te verdienen, en kende haar een indicatie banenafspraak toe. Eiseres ging tegen dit besluit in beroep, stellende dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen door het UWV.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het juridische kader uiteengezet, waaronder de relevante artikelen van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het Besluit SUWI. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht aansluiting had gezocht bij de beoordelingscriteria uit het Schattingsbesluit, ondanks het ontbreken van een expliciete verwijzing in het Besluit SUWI. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling van het arbeidsvermogen van eiseres zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. Eiseres had geen concrete en toetsbare gegevens over haar psychische klachten overgelegd, wat haar standpunt verzwakte.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres over arbeidsvermogen beschikte. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van arbeidsvermogen en de rol van het UWV in dit proces, evenals de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het aanleveren van relevante informatie.