ECLI:NL:RBDHA:2018:4302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
09/997171-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in zorgfraudezaak met betrekking tot mega Budget/Norwood

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de partner van een voormalig zorgondernemer. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde € 105.825 aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet terugbetalen. Dit bedrag is het resultaat van zorgfraude waarbij 25.000 PGB-zorguren te veel in rekening zijn gebracht. De vordering van de officier van justitie was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de veroordeelde door het gerechtshof Den Haag op 15 september 2017, waarbij hij was veroordeeld voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.

De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld na een uitgebreide schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 175.995 bedroeg, maar na behandeling van de zaak op de zitting van 15 december 2017, werd dit bedrag bijgesteld. De verdediging voerde aan dat de vordering moest worden afgewezen, omdat de veroordeelde geen aandeelhouder of feitelijk leidinggevende was van de betrokken onderneming en dat hij het veronderstelde bedrag niet had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet werd belemmerd door het feit dat de veroordeelde geen aandeelhouder was. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 115.825,21, na rekening te hebben gehouden met investeringskosten en andere relevante factoren. Uiteindelijk werd de betalingsverplichting gematigd tot € 105.825,21, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/997171-11 (ontneming)
Datum uitspraak: 22 januari 2018
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is voor de eerste keer aan de orde geweest op de terechtzitting van 21 november 2014 (regie).
Hierna heeft, conform hetgeen de rechtbank op die terechtzitting had bepaald, een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. A.M. de Koning, advocaat te Den Haag.
Op 12 februari 2015 heeft de officier van justitie de conclusie van eis geformuleerd.
Op 22 mei 2015 heeft de raadsvrouw een conclusie van antwoord ingediend.
Op 23 juni 2015 heeft de officier van justitie een conclusie van repliek ingediend.
Op 3 september 2015 heeft de raadsvrouw een conclusie van dupliek ingediend.
Vervolgens is de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 december 2017.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de veroordeelde is verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 175.995,-.
Bij conclusie van repliek heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering.
De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 175.995,- bedraagt.
Ter terechtzitting van 15 december 2017 heeft de officier van justitie gepersisteerd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 175.995,- en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd om € 166.000,- aan de Staat te betalen.
Ter terechtzitting van 15 december 2017 heeft de officier van justitie naar aanleiding van de discussie in de schriftelijke conclusiewisseling en die tijdens het onderzoek ter terechtzitting (samengevat) nog het volgende naar voren gebracht:
  • de betalingen ten titel van ‘Aflossing persoonlijke lening’ en ‘Afkooppremie/vast contract’ vormen wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze titels zijn namelijk vals en de betalingen zien op de vergoeding voor het meewerken aan de zorgfraude;
  • de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het onderzoek Budget is mede gebaseerd op in de administratie aangetroffen op schrift gestelde winstverdelingen en de verklaring daarover van veroordeelde.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 15 december 2017 primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen en subsidiair dat de vordering op nihil dient te worden gesteld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de fraude is gepleegd door [onderneming] en dat veroordeelde geen aandeelhouder of feitelijk leidinggevende was van voornoemde rechtspersoon. Daarnaast heeft veroordeelde het veronderstelde bedrag van € 98.495,- niet ontvangen. De door verdachte ontvangen bedragen ter hoogte van € 77.500,- zijn uit hoofde van zijn dienstbetrekking met [onderneming] ontvangen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd. Immers, er is bij de berekening daarvan geen rekening gehouden met de kosten, en een deel van het gevorderde bedrag betreft een fiscale reservering van de rechtspersoon. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat de draagkracht van de veroordeelde niet toereikend is om aan een veroordeling tot betaling te voldoen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Grondslag van de te beoordelen vordering
De veroordeelde is bij arrest van 15 september 2017 van het gerechtshof Den Haag veroordeeld ter zake van de volgende strafbare feiten:
-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
De grondslag voor de ontnemingsvordering is derhalve een veroordeling voor strafbare feiten. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig van strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan.
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde het hierna te vermelden voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
- het arrest van 15 september 2017 van het gerechtshof Den Haag;
- de relevante bewijsmiddelen uit het strafdossier in deze zaak; [1]
- het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, rapportnummer SFO-49499 d.d. 10 oktober 2013.
3.3.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat veroordeelde geen aandeelhouder was van [onderneming] dan wel dat veroordeelde geen feitelijk leidinggevende zou zijn geweest van [onderneming] , een ontneming van wederrechtelijk voordeel in onderhavige zaak niet in de weg staat.
Afkoopsom/vast contract
Veroordeelde heeft verklaard dat hij aan zijn partner, medeveroordeelde [medeveroordeelde] , had aangegeven dat hij wilde stoppen met zijn werkzaamheden voor [onderneming] . In dat kader zou hij een afkoopvergoeding van € 60.000 ontvangen. [2] De rechtbank is van oordeel dat het onaannemelijk is dat er een afkoopsom aan een werknemer wordt betaald indien de werknemer op
eigen initiatiefzijn dienstbetrekking wenst te beëindigen. De rechtbank acht het daarentegen aannemelijk dat dit bedrag is betaald voor de toen reeds uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van de zorgfraude. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat verdachte - volgens zijn eigen verklaring – na het ontvangen van het afkoopbedrag niet gestopt is met zijn werkzaamheden voor [onderneming] , maar het wel mocht houden.
Aflossing lening
Veroordeelde heeft over de betalingen van € 10.500,- en € 7.000,-, die door [onderneming] ten titel van ‘aflossing lening’ aan hem zijn voldaan, verklaard dat het eigenlijk een lening van medeveroordeelde [medeveroordeelde] aan hem betrof, maar dat er nooit wat op papier is gezet. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet hierop aannemelijk dat veroordeelde deze gelden als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dat deze bedragen betaald zouden zijn
in het kader van de dienstbetrekking(zoals door de raadsvrouw is aangevoerd) blijkt uit niets en is bovendien strijdig met de verklaring van de veroordeelde zelf.
Vergoeding en reservering belasting
Veroordeelde heeft verklaard dat hij namens [onderneming] de facturatie verzorgde van PGB-cliënten van medeveroordeelde [medeveroordeelde] . [4] Ook heeft veroordeelde verklaard dat hij een vergoeding ontving in de vorm van administratiekosten. [5]
Bij medeveroordeelde [medeveroordeelde] is een digitaal document aangetroffen waarin een winstverdeling van de inkomsten van de zorgfraude was opgenomen. Na aftrek van een reservering van te betalen belasting werd het restant als volgt verdeeld: veroordeelde 37,5%, medeveroordeelde [medeveroordeelde] 37,5% en [onderneming] 25%. [6]
In 2010 is ten name van [medeveroordeelde] - [verdachte] , [persoon 2] en [persoon 3] € 80.481,00 overgemaakt naar de bankrekening van [onderneming]
. [7] In 2011 is van PGB-cliënten van [medeveroordeelde] € 75.902,25 overgemaakt naar de bankrekening van [onderneming] . [8]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten overeenkomstig de aangetroffen winstverdeling. Het verweer dat veroordeelde geen voordelen heeft genoten is niet onderbouwd en het kan, mede gelet op het voorgaande, dan ook niet slagen.
De rechtbank acht het – anders dan het openbaar ministerie – niet aannemelijk geworden dat veroordeelde de reservering voor af te dragen belasting als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Evenmin zijn er in het dossier aanwijzingen te vinden dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit de bij PT&W ondergebrachte PGB-cliënten van medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Dit was immers het zorgbureau van de broer van veroordeelde, [broer] , die heeft verklaard dat de facturen door de PGB-cliënten aan PT&W werden betaald en dat hij het geld contant opnam van de bankrekening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de berekening van AMB/091 waarnaar in het ontnemingsrapport wordt verwezen, met uitzondering van de posten
te reserveren belastingen
inkomsten uit PT&W,volgen. Dit betekent dat over 2010 € 22.122,21 in aanmerking wordt genomen en over 2011 € 19.203.
Investeringskosten
Ten aanzien van de investeringskosten overweegt de rechtbank dat uit het ontnemingsrapport en de berekening die daaraan ten grondslag ligt, zoals opgenomen in AMB/091, volgt dat er geen rekening is gehouden met ‘investeringskosten’. Met investeringskosten wordt bedoeld: de betaling aan medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] , de CIZ-ambtenaar die de valse indicatiestellingen verzorgde; deze heeft volgens zijn eigen verklaring € 6.000 ontvangen. [9] Medeveroordeelde [medeveroordeelde] heeft dit bevestigd. [10]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die verklaringen.
Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] gelijkelijk in de winst van de PGB zorgfraude deelden, zal de rechtbank de kosten gelijkelijk over hen verdelen. De rechtbank zal € 3.000 als kosten in aanmerking nemen.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank op de volgende berekening.
Opbrengsten
Afkoopsom
€ 60.000,00
Aflossingen lening
€ 17.500,00
+/+
administratie vergoeding 2010
€ 22.122,21
+/+
administratie vergoeding 2011
€ 19.203,00
+/+
€ 118.825,21
Kosten
1/2 investeringskosten [medeveroordeelde 2]
€ 3.000,00
€ 3.000,00
-/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 115.825,21
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 115.825,21.
3.5.
Betalingsverplichting
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn inzake het recht op een beslissing op de ontnemingsvordering is overschreden. De rechtbank zal de aanvangsdatum voor die termijn bepalen op 17 april 2012, de datum waarop beslag is gelegd op de goederen van veroordeelde terwijl er tegen hem een verdenking bestond van grootschalige zorgfraude.
Dit is het moment geweest waarop de veroordeelde in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt.
Gelet hierop, en gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de omvang en de complexiteit van het onderzoek, de omstandigheid dat de rechter-commissaris in de hoofdzaak op verzoek van de veroordeelde en de medeveroordeelden veel getuigen heeft gehoord, zal de rechtbank de betalingsverplichting matigen met € 10.000,-.
Draagkracht
De rechtbank verwerpt het draagkrachtverweer. De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel der wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde, of door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt. Aangezien bovendien in deze niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben is er geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag om die reden lager vast te stellen.
Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor de veroordeelde alsdan wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 105.825,21 (€ 115.825,21 minus € 10.000,-) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 115.825,21;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 105.825,21aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 6640 (onderzoek Norwood), van de Inspectie SZW, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 tot en met p. 5596).
2.Norwood, V02-03, p. 965.
3.Norwood, V02-03, p. 965.
4.Norwood, Verhoor G.A. [verdachte] , V/02-07. p. 1010 en 1018.
5.Norwood, Verhoor G.A. [verdachte] , V/02-05. p. 973.
6.Norwood, AMB/091, p. 2388.
7.Norwood, AMB/091, p. 2389.
8.Norwood, AMB/091, p. 2397.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeveroordeelde 2] , V/03-03. p. 1076
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeveroordeelde 3] , V/01-02, p. 915