3.3.Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Inkomsten 2010
Voor wat betreft de in aanmerking te nemen voordelen afkomstig van [bedrijf] bestaat geen discussie. De rechtbank neemt ten aanzien van deze inkomstenbron een bedrag van € 80.481,- als uitgangspunt.
Inkomsten 2011 en 2012
Over de inkomsten via de zorgbureau’s [bedrijf 2] en [bedrijf 3] bestaat wel discussie.
De berekening in het ontnemingsrapport is gebaseerd op netto uitbetaalde pgb-bedragen aan [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en
[persoon 5] . In de administratie van [bedrijf] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn facturen op hun naam aangetroffen. In de woning van veroordeelde zijn op 17 april 2012 op naam van [persoon 3] , [persoon 2] en [persoon 4] bankpassen aangetroffen met daarbij behorende brieven van banken over pincodes, inlogcodes, gebruikersnamen, wachtwoorden en/of tancodes. Ook ten aanzien van [persoon 1] werd een brief met een pincode aangetroffen.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat veroordeelde de beschikking heeft gehad over voornoemde bankrekeningen en dat de door de zorgbureaus [bedrijf 2] en [bedrijf 3] verzonden facturen door hem zijn betaald vanaf de bankrekening van deze PGB houders.
Ten aanzien van [persoon 5] overweegt de rechtbank dat [verdachte] in de periode vanaf 23 januari 2011 tot 15 augustus 2011 onder meer de volgende berichten heeft verstuurd en heeft ontvangen.
[persoon 3] (…) laat me even weten wat je besproken hebt met [persoon 5] en wanneer factuur wordt overgemaakt.
[verdachte] : (…)D8 dat hij het had overgemaakt. Miscommunicatie (…)
[persoon 3] (…) Hoe ging het dan de afgelopen maanden? Het was voor hem toch al geregeld qua rekening. Jij beheerde deze toch?
[verdachte] Ja maar die pas klopt niet (…)”
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [verdachte] ook beschikte over een bankpas van de bankrekening van [persoon 5] en dat toen die bankpas niet (langer) werkte hij [persoon 5] de verzonden facturen heeft laten betalen. Kortom, de rechtbank acht het aannemelijk dat ook de facturen ten name van [persoon 5] zijn voldaan en daarom kunnen worden betrokken in de berekening.
Belasting
De rechtbank acht het – anders dan het openbaar ministerie – niet aannemelijk geworden dat veroordeelde de reservering voor af te dragen belasting als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Daartoe bevinden zich onvoldoende aanwijzingen in het dossier.
Investeringskosten
Ten aanzien van de investeringskosten overweegt de rechtbank dat uit het ontnemingsrapport en de berekening die daaraan ten grondslag ligt, zoals opgenomen in AMB/091, volgt dat er geen rekening is gehouden met ‘investeringskosten’. Met investeringskosten wordt bedoeld: de betaling aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] , de CIZ-ambtenaar die de valse indicatiestellingen verzorgde; deze heeft volgens zijn eigen verklaring € 6.000 ontvangen.Veroordeelde heeft dit bevestigd.Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat veroordeelde dat ‘sarcastisch’ heeft bedoeld, is niet nader onderbouwd en vindt ook geen steun in het dossier. De rechtbank volgt dit standpunt dan ook niet. Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde en medeveroordeelde [persoon 3] gelijkelijk in de winst van de PGB zorgfraude deelden, zal de rechtbank de kosten gelijkelijk over hen verdelen. De rechtbank zal € 3.000 als kosten in aanmerking nemen.
Aandeel winstverdeling
Bij veroordeelde zijn digitale documenten aangetroffen met daarin winstverdelingen. De meeste recente winstverdeling heeft als titel “nieuwe situatie”. De rechtbank gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van dit document. Veroordeelde was op grond hiervan gerechtigd tot 37,5% van de winst.Gelet op dat document is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten overeenkomstig de aangetroffen winstverdeling zoals die in AMB/091 is gehanteerd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de inkomsten afkomstig uit de zorgfraude in AMB/091 op een juiste wijze zijn berekend en neemt conform die ambtshandeling als inkomsten op grond van het winstdeel van veroordeelde over 2010
€ 22.122 in aanmerking en over 2011 € 12.802,16 ( [bedrijf] ), € 7.386,38 ( [bedrijf 2] ) en
€ 23.101,42 ( [bedrijf 3] ). Voor 2012 neemt de rechtbank € 41.805,30 ( [bedrijf 3] ) in aanmerking.
Winstverdeling PGB-houders
Het verweer dat veroordeelde zijn winstaandeel deelde met vier andere PGB-houders is niet onderbouwd en het kan, mede gelet op het voorgaande, dan ook niet slagen.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank op de volgende berekening.
Opbrengsten
2010 [bedrijf]
€ 22.122,00
2011 [bedrijf]
€ 12.802,16
+/+
2011 [bedrijf 2]
€ 7.386,38
+/+
2011 [bedrijf 3]
€ 23.101,42
+/+
2011 [bedrijf 3]
€ 41.805,30
+/+
€ 107.217,26
Kosten
1/2 investeringskosten [medeveroordeelde]
€ 3.000,00
-/-
€ 3.000,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 104.217,26
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 104.217,26.