Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2018 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, en
[eiser 2], eiser 2, tezamen: eisers,
Rechtbank Den Haag
Op 5 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de asielaanvragen van drie Iraakse eisers. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Eisers voerden aan dat een overdracht aan Duitsland, waar hun asielverzoeken zouden worden behandeld, zou getuigen van onevenredige hardheid. Ze stelden dat zij mentaal afhankelijk zijn van hun in Nederland verblijvende zoon en dat medische omstandigheden hen belemmeren om naar Duitsland te reizen.
De rechtbank overwoog dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank stelde vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de medische voorzieningen in Duitsland van een gelijkwaardig niveau zijn als in Nederland. Bovendien was er geen bewijs dat de eisers niet in staat zouden zijn om contact te houden met hun zoon na de overdracht.
De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen in Nederland te behandelen. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.