ECLI:NL:RBDHA:2018:4299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
09/997355-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de meldingsplicht en cliëntenonderzoek door een autohandelaar in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een autohandelaar die beschuldigd werd van het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek, in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, die als directeur van een autohandel actief was, heeft in de periode van 4 januari 2013 tot 19 april 2013 twee contante betalingen van meer dan € 25.000 niet gemeld bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU) en heeft nagelaten om cliëntenonderzoek te verrichten bij deze transacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze verplichtingen heeft genegeerd, ondanks dat hij als ondernemer op de hoogte had moeten zijn van de geldende wetgeving.

Tijdens de zitting op 29 januari 2018 was de verdachte niet aanwezig, maar de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft geoordeeld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van zijn bedrijf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke geldboete van € 4.000 met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de redelijke termijn is overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Wwft en de verantwoordelijkheden van ondernemers in de financiële sector.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummers: 09/997355-15
Datum uitspraak: 12 februari 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak heeft op 27 september 2016 op zitting gestaan, maar is toen niet inhoudelijk behandeld. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 januari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Brakel en van wat door de raadsvrouw van de verdachte, mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam, is gezegd. De verdachte is ter terechtzitting van 29 januari 2018 niet verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf] , in de periode van 04 januari 2013 tot 19 april 2013, althans 2013, te Zoetermeer en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, (telkens) als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, (een) verrichte ongebruikelijk transactie(s), niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij (telkens) opzettelijk geen melding gedaan van,
- ( een) op of omstreeks 04-01-2013 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te
weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in
totaal) (minstens) 26.000,- Euro, althans minstens 25.000,- Euro
(factuurnummer [nummer 1] ) (D-005-4), en/of
- ( een) op of omstreeks 04-04-2013 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te
weten (een) (geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in
totaal) (minstens) 27.500,- Euro, althans minstens 25.000,- Euro
(factuurnummer [nummer 2] ) (D-005-5),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven
2.
[bedrijf] , in de periode van 04 januari 2013 tot en met 19 april 2013, althans in 2013, te Zoetermeer en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, (telkens) als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen, danwel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij (telkens) opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij de volgende transactie(s):
- ( een) op of omstreeks 04-04-2013 verrichte transactie(s), te weten (een)
(geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal) (minstens)
27.500,- Euro, althans minstens 15.000,- Euro (factuurnummer [nummer 2] )
(D-005-5), en/of
- ( een) op of omstreeks 19-04-2013 verrichte transactie(s), te weten (een)
(geheel of gedeeltelijk(e)) contante betaling(en) van (in totaal) (minstens)
18.000,- Euro, althans minstens 15.000,- Euro (factuurnummer [nummer 3] )
(D-005-7),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij als feitelijk leidinggever ervoor verantwoordelijk is dat zijn (toenmalige) bedrijf in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) heeft nagelaten meldingen te doen van twee ongebruikelijke transacties en voorts bij twee transacties heeft nagelaten (voldoende) cliëntenonderzoek te doen.
3.2
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde deels, voor zover het transactie D-005-5 betreft, en van het onder 2 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Op haar specifieke verweren wordt – voor zover relevant – hierna ingegaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte en zijn (voormalige) bedrijf
De verdachte heeft een bedrijf gehad in tweedehands auto’s: [bedrijf] . Dit bedrijf zal hierna [bedrijf] worden genoemd. De verdachte was blijkens een
uittreksel van de Kamer van Koophandel van 12 mei 2014 sinds 24 december 2012 directeur van [bedrijf] en was in die hoedanigheid alleen/zelfstandig bevoegd. [2]
De verdachte heeft bij de FIOD op 22 mei 2014 onder meer het volgende verklaard. De handelsactiviteit van [bedrijf] bestond uit de in- en verkoop van auto’s. De verdachte deed in principe alles bij het bedrijf. Hij was 99 procent van de tijd aanwezig. Hij had de leiding binnen het bedrijf. Het financiële gedeelte deed de verdachte ook, hij werd daarbij geholpen door [medewerker bedrijf] . Deze [medewerker bedrijf] was geen boekhouder, maar had er wel verstand van. Alle verkopen werden door de kopers contant betaald. De verdachte stelde geen vragen aan klanten die contant betaalden, want hij was allang blij dat hij geld verdiende. De verdachte heeft geen meldingen gedaan bij de FIU en heeft geen cliëntenonderzoek verricht. Hij heeft de zaak in juli 2013 verkocht. [3]
Meldingsplicht (feit 1)
Transacties
Transactie A (factuurnummer [nummer 1] )
Op 4 januari 2013 heeft [bedrijf] bij de verkoop van een Volkswagen met kenteken [kenteken 1] een contante betaling van € 26.000 ontvangen. Dit blijkt uit de factuur van die datum [4] waarop – naast onder meer de autogegevens – genoemd bedrag staat vermeld, alsmede: “Betaalwijze: Contante betaling”. Daarnaast is deze transactie bij de factuurdatum opgenomen in het zich in het dossier bevindende deel van het kasboek van [bedrijf] , waarbij onder “Inkomsten kas” het bedrag van € 26.000 staat vermeld. [5]
Transactie B (factuurnummer [nummer 2] )
[bedrijf] heeft op 4 april 2013 bij de verkoop van een Mercedes met kenteken [kenteken 2] een contante betaling van € 27.500 heeft ontvangen. Dit blijkt uit de factuur van die datum [6] waarop - naast onder meer de autogegevens - genoemd bedrag staat vermeld en voorts uit het genoemde kasboek van [bedrijf] waarin deze transactie bij de factuurdatum is opgenomen en waarin het genoemde bedrag bij “Inkomsten kas” staat vermeld. [7]
Melding?
Er staat bij FIU Nederland geen melding van of door [bedrijf] geregistreerd van een ongebruikelijke transactie. [8] De verdachte heeft zelf ook verklaard geen meldingen te hebben gedaan. [9]
Verweer
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van de raadsvrouw dat bij de hiervóór genoemde transactie B twee auto’s zijn ingeruild en dat er derhalve geen contante betaling is gedaan, gelet op de omstandigheid dat op de betreffende factuur met pen een aantekening is gemaakt over de inruil van twee kentekens.
Op grond van de inhoud van de betreffende factuur in combinatie met het kasboek van [bedrijf] bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden eraan te twijfelen dat de contante betaling van € 27.500 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat het kasboek niet zou kloppen is niet aangevoerd, noch anderszins gebleken. Daarbij komt dat achter de handgeschreven aantekening over de inruil vraagtekens zijn geplaatst.
Wettelijk kader
[bedrijf] viel als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van auto’s onder het instellingsbegrip van art. 1 aanhef en sub a van de Wwft en had als zodanig op grond van art. 16 Wwft een meldingsplicht ter zake ongebruikelijke transacties.
Het Uitvoeringsbesluit Wwft met de Bijlage Indicatorenlijst vult nader in wat onder een ongebruikelijke transactie moet worden verstaan. Er is sprake van een objectieve indicator in geval het gaat om transacties waarbij onder meer (één of meer) voertuigen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000 of meer bedraagt.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat de bij transacties A en B genoemde contante betalingen betrekking hadden op de verkoop van twee voertuigen en dat daarmee sprake is van een objectieve indicator als bedoeld in de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat van deze transacties in strijd met de Wwft niet onverwijld melding is gemaakt bij de Financiële inlichtingen eenheid.
Cliëntenonderzoek (feit 2)
Transacties
Transactie B (factuurnummer [nummer 2] )
Deze transactie is hiervóór, bij de bespreking van de meldplicht, reeds beschreven. Die beschrijving geldt ook in verband met het cliëntenonderzoek en moet hier dan ook worden beschouwd als herhaald en ingelast.
Transactie C (factuurnummer [nummer 3] )
[bedrijf] heeft op 19 april 2013 bij de verkoop van een Mercedes met kenteken [kenteken 3] een contante betaling van € 18.000 ontvangen. Dit blijkt uit de inkoopfactuur [10] van die datum van autobedrijf [koper] waarop - naast onder meer de autogegevens - genoemd bedrag staat vermeld en voorts uit het genoemde kasboek van [bedrijf] waarin deze transactie bij de factuurdatum is opgenomen en waarin het genoemde bedrag bij “Inkomsten kas” staat vermeld. [11]
Uit het door de belastingdienst/FIOD verrichte onderzoek blijkt dat ter zake van transacties B en C geen, althans onvolledig, cliëntenonderzoek is verricht. [12] De verdachte stelt geen cliëntonderzoek te hebben gedaan. [13]
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de adviseur van de verdachte, [medewerker bedrijf] , die eerder is veroordeeld wegens deze en/of soortgelijke feiten, hem niet heeft geïnformeerd over de verplichting tot het doen van cliëntenonderzoek, en dat dit in de weg staat aan een bewezenverklaring van het bij feit 2 tenlastegelegde opzet.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Van een onderneming mag immers worden verwacht dat zij op de hoogte is van de voor haar van toepassing zijnde regelgeving. Van een onderneming mag bovendien een zekere deskundigheid worden verwacht op het terrein waarop zij zich begeeft. Zij is daar ook zelf voor verantwoordelijk en kan zich er niet met succes op beroepen dat een derde, zoals een persoon die helpt bij de administratie, haar daarover geen inlichtingen heeft verstrekt. Hierbij merkt de rechtbank voor de volledigheid nog op dat voor een bewezenverklaring van opzet niet is vereist dat het opzet (ook) was gericht op het niet naleven van een wettelijke verplichting
Tussenconclusie
[bedrijf] had als instelling in de zin van art. 1 Wwft op grond van art. 3 Wwft bij incidentele contante transacties van ten minste € 15.000 een plicht tot het doen van cliëntenonderzoek. Vast staat dat zij dat cliëntenonderzoek bij de hiervóór genoemde transacties B en C niet, althans onvolledig, heeft verricht.
Toerekenen aan de BV en feitelijk leidinggeven
Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte als directeur van [bedrijf] strafbare gedragingen heeft verricht op naam en in de sfeer van [bedrijf] . De strafbare gedragingen van de verdachte kunnen dan ook redelijkerwijs aan [bedrijf] worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf] kan worden aangemerkt als dader van het in strijd met de Wwft niet melden van twee ongebruikelijke transacties alsmede het bij twee transacties niet doen van cliëntonderzoek.
Gezien de uit de bewijsmiddelen gebleken feitelijke en formele positie van de verdachte binnen [bedrijf] – hij
wasin feite [bedrijf] – kan ook worden bewezen dat hij aan dat niet melden en het niet doen van cliëntonderzoek feitelijk leiding heeft gegeven.
Conclusie
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
[bedrijf] , in de periode van 4 januari 2013 tot
19 april 2013 te Zoetermeer en/of Rotterdam, telkens als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijk transactie niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
- een op 04-01-2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te
weten een contante betaling van 26.000,- Euro (factuurnummer [nummer 1] ), en
- een op 04-04-2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te
weten een contante betaling van 27.500,- Euro (factuurnummer [nummer 2] ),
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
[bedrijf] , in de periode van 4 januari 2013 tot
en met 19 april 2013 te Zoetermeer en/of Rotterdam, telkens als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- Euro of meer, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen, danwel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij de volgende transacties:
- een op 04-04-2013 verrichte transactie, te weten een contante betaling van 27.500,- Euro (factuurnummer [nummer 2] ), en
- een op 19-04-2013 verrichte transactie, te weten een contante betaling van 18.000,- Euro (factuurnummer [nummer 3] ),
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De eis van de officier van justitie houdt in dat aan de verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 12.000, waarvan € 4.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Naar aanleiding van het na te noemen standpunt van de raadsvrouw van de verdachte, heeft de officier van justitie ter terechtzitting gezegd er geen bezwaar tegen te hebben dat er in plaats van (een deel van) de geldboete een taakstraf wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft het verzoek gedaan om gelet op de slechte financiële situatie van de verdachte aan hem geen geldboete op te leggen, maar een taakstraf. Voorts heeft zij erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden en verzocht de rechtbank om de straf in dat licht te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Door de bewezenverklaarde gedragingen is de overheid de mogelijkheid ontnomen zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en die daarmee aanleiding kunnen geven tot opsporingsonderzoek. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
De rechtbank heeft voort acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 22 december 2017. Op dat strafblad staan weliswaar onherroepelijke veroordelingen, maar die veroordelingen dateren van langer dan vijf jaren geleden en betreffen voorts geen soortgelijke delicten betreffen.
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig en in beginsel is daarvoor een aanzienlijke onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank echter rekening met de omstandigheid dat de verdachte forse schulden heeft en voorts met de omstandigheid dat bij de behandeling van de zaak de redelijke termijn is overschreden. Naar aanleiding van deze omstandigheden zal de rechtbank aan de verdachte in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om naast de genoemde taakstraf aan de verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen. De verdachte heeft opnieuw een eigen onderneming en de rechtbank wil de verdachte ervan weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging aan de verdachte van een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke geldboete van
€ 4.000 met een proeftijd van twee jaren, passend.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
- 3 en 16 van de Wwft.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
150 (honderdvijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) DAGEN;
een geldboete van
€ 4.000 (vierduizend euro);
bepaalt dat die geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
bepaalt dat die geldboete
nietzal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. Limborgh voorzitter,
mr. H. Steenhuis rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Het dossier betreft het proces-verbaal met het 54761 van Belastingdienst/FIOD/Nationale Politie/Dienst Landelijke Recherche (doorgenummerd blz. 1 t/m 23), met bijlagen V01, D-001 tot en met D-008-1 en een uitgeprint bestand “ [bestand] ” dat als bijlage is opgenomen bij de brief van [medewerker] , medewerker toezicht van Belastingdienst/Bureau toezicht Wwft, van 26 maart 2015 met kenmerk [kenmerk] (hierna: uitdraai kasboek).
2.Uittreksel KvK-nummer [KvK nummer] van 12 mei 2014 (D-006).
3.Proces-verbaal verhoor van een verdachte van 22 mei 2014, p. 2-4 van 9 (V01-1).
4.Factuur van [bedrijf] van 4 januari 2013, nummer [nummer 1] (D-005-4).
5.Uitdraai kasboek.
6.Factuur van [naam bedrijf] van 4 april 2013, nummer [nummer 2] (D-005-5).
7.Uitdraai kasboek.
8.Beantwoording LOvJ-verzoek van FIU Nederland van 9 mei 2014, nummer [nummer 4] (D-004).
9.Zie: noot 4
10.Aan [bedrijf] factuur van [koper] . van 19 april 2013 met nummer [nummer 3] (D-005-7).
11.Uitdraai kasboek.
12.Overzichtsproces-verbaal van [verbalisant] van 3 juni 2014, p. 8 van 23 en het rapport (D-002, ongenummerd).
13.Zie: noot 4