ECLI:NL:RBDHA:2018:4268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste gegevens kapitaalverzekering bij aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Raad voor de Rechtsbijstand. Eiseres had een aanvraag ingediend voor gesubsidieerde rechtsbijstand, maar deze was door de Raad afgewezen op basis van de gegevens van de Belastingdienst, die aangaven dat haar vermogen de wettelijk vastgestelde grenzen overschreed. Eiseres betwistte deze afwijzing en stelde dat haar vermogen, dat in box 3 was vermeld, niet beschikbaar was omdat het vaststond in een kapitaalverzekering die verpand was aan haar hypotheek. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat de Raad voor de Rechtsbijstand van onjuiste gegevens is uitgegaan. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Belastingdienst, waar de Raad zich op baseerde, niet correct was en dat de kapitaalverzekering van eiseres onder de Brede Herwaarderingsregeling valt, waardoor het vermogen vrijgesteld is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Raad opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de Raad het griffierecht van € 46,- aan eiseres dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

de Raad voor de Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om gesubsidieerde rechtsbijstand (de toevoeging) afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 12 december 2017 heeft de rechtbank het ter zitting gesloten onderzoek heropend omdat het niet volledig is geweest. Verweerder heeft bij brief van 15 december 2017 zijn standpunt nader toegelicht. Bij brief van 22 december 2017 heeft eiseres een reactie ingediend, waarop verweerder bij brief van 9 januari 2018 heeft gereageerd.
Bij tussenbeslissing van 12 januari 2018 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld een door haar bij de Belastingdienst opgevraagd stuk over te leggen, hetgeen zij bij brief van 26 januari 2018 heeft gedaan. Verweerder heeft daarop bij brief van 7 februari 2018 gereageerd. Bij brief van 15 februari 2018 heeft eiseres een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen om een nadere zitting achterwege te laten, is het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een toevoeging in een procedure omtrent alimentatie. Verweerder heeft de aanvraag onder verwijzing naar artikelen 34 en verder van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) afgewezen omdat haar vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt.
2. Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd om een advies te geven. Conform het advies van 21 april 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert aan dat in haar belastingaangifte weliswaar in box 3 een vermogen staat vermeld dat hoger is dan het vrijgesteld vermogen, maar dat zij niet kan beschikken over dat vermogen omdat het vaststaat in een kapitaalverzekering die is verpand aan de hypotheek die op haar huis rust. Nu haar inkomen onder de loongrens voor toevoegingen ligt, is zij niet in staat om de rechtsbijstand die zij nodig heeft zelf te financieren.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij zich dient te baseren op de gegevens die hij van de Belastingdienst ontvangt. Dat blijkt uit artikel 1 van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 34 en verder van die wet. Of het vermogen daadwerkelijk beschikbaar is doet daarbij niet ter zake. Daartoe wijst verweerder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:625).
5. Volgens eiseres valt het vermogen dat vaststaat in de kapitaalverzekering onder de zogenaamde Brede Herwaarderingsregeling, zodat het is vrijgesteld voor het vermogen in box 3. Bij brief van 26 januari 2018 heeft eiseres een stuk overgelegd van de Belastingdienst van 22 januari 2018, waarin dat wordt bevestigd. Volgens de Belastingdienst geldt voor de kapitaalverzekering van eiseres in box 3 een vrijstelling van maximaal € 123.428,-. Gelet daarop heeft eiseres de verzekering ten onrechte aangegeven in box 3, zodat zij een verzoek kan doen om ambtshalve vermindering.
6. Verweerder heeft zich bij brief van 7 februari 2018 op het standpunt gesteld dat de informatie van de Belastingdienst geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te herzien. Redengevend daarvoor is dat het vermogen en verzamelinkomen over 2015 nog niet is gecorrigeerd. Verweerder wijst er op dat eiseres, wanneer zij een verzoek om ambtshalve vermindering indient en zij over een gecorrigeerde aanslag over 2015 beschikt, op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om herziening kan verzoeken bij verweerder.
7. In de brief van 15 februari 2018 heeft eiseres te kennen gegeven dat zij reeds een verzoek om ambtshalve vermindering heeft ingediend, maar dat de Belastingdienst daar pas op 16 mei 2018 een beslissing over zal nemen. Volgens eiseres is het nodeloos omslachtig om de weg van herziening te volgen, nu immers duidelijk is dat de belastingvrijstelling haar eigen vermogen ruimschoots overtreft.
8. Ingevolge artikel 1 van de Wrb moet onder heffingvrij vermogen worden verstaan het heffingvrij vermogen, bedoeld in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wib).
Ingevolge artikel 34 van de Wrb wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
Ingevolge artikel 5.5. van de Wib bedraagt het heffingvrije vermogen € 25.000,-.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
In de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017 is vermeld hij geen ruimte heeft om af te wijken van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens over het jaar waarop de aanvraag ziet. De Afdeling overweegt in die uitspraak voorts dat de desbetreffende appellant met de door haar overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder van onjuiste gegevens is uitgegaan.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er ruimte bestaat om te komen tot het oordeel dat, hoewel verweerder is uitgegaan van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens over het jaar waarop de aanvraag ziet, desalniettemin aannemelijk is dat hij van onjuiste gegevens is uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er in is geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder bij het beoordelen van haar aanvraag van onjuiste gegevens is uitgegaan. Eiseres heeft immers een schrijven van de Belastingdienst van 22 januari 2018 overgelegd waarin expliciet is vermeld dat voor haar kapitaalverzekering in box 3 een vrijstelling van maximaal € 123.428,- van toepassing is, hetgeen haar vastgezette vermogen overschrijdt, zodat de verzekering ten onrechte is aangegeven in box 3.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het door eiseres gemaakte bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt. Nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt het besluit van 1 juni 2017;
- draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het door eiseres gemaakte bezwaar met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 9 van deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.