ECLI:NL:RBDHA:2018:4252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17_7734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring kentekenbewijs en de gevolgen voor de eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de vervallenverklaring van een kentekenbewijs. Eiser, de eigenaar van een voertuig met kenteken [kenteken], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de directie van de RDW, die de tenaamstelling van het voertuig per 28 maart 2017 vervallen verklaarde. Dit besluit volgde op twijfels over de juistheid van het voertuigidentificatienummer (VIN) naar aanleiding van een signalering door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV). Eiser heeft het voertuig in goed vertrouwen gekocht en betoogt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat het voertuig in 2000 officieel is goedgekeurd en hij bij de RDW navraag heeft gedaan naar de status van het kenteken.

De rechtbank overweegt dat de RDW op basis van een deskundigenonderzoek van het Permanent Auto Team (PAT) heeft vastgesteld dat het voertuig een samengesteld voertuig betreft en dat de identiteit van de hoofdonderdelen niet kan worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de RDW in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de tenaamstelling te vervallen, omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenonderzoek. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat er geen gesjoemeld is met het VIN en dat de RDW ten onrechte twijfelt aan de identiteit van het voertuig.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat de RDW terecht heeft vastgesteld dat de identiteit van de hoofdonderdelen niet kan worden vastgesteld en dat er geen aanleiding is om aan de bevindingen van het PAT te twijfelen. De rechtbank wijst erop dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een bevoegd persoon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de directie van de RDW, verweerster

(gemachtigde: mr. C.B.J. Maenhout).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kenteken] per 28 maart 2017 vervallen verklaard. Het kentekenbewijs is hierdoor niet meer geldig.
Bij besluit van 6 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Eiser is verschenen, samen met zijn vader, [vader]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 1 november 2000 is een voertuig (merk Land Rover, kleur groen, datum eerste toelating 12 maart 1973) ter inschrijving in het Nederlands kentekenregister aangeboden bij verweerster. In het kader van de inschrijving van het voertuig in het Nederlands kentekenregister heeft verweerster vastgesteld dat het voertuig is voorzien van voertuigidentificatienummer (VIN) [VIN]. Op 8 november 2000 heeft verweerster ten behoeve van het voertuig een Nederlands kentekenbewijs voor het kenteken [kenteken] afgegeven.
1.2
Naar aanleiding van een signalering of onderzoek door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) is bij verweerster twijfel ontstaan over de juistheid van het VIN van het voertuig met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig). Derhalve heeft verweerster de vorige eigenaar of houder van het voertuig bij brief van 30 december 2016 opgeroepen om binnen vier weken een afspraak te maken om het voertuig voor een identiteitsonderzoek aan te bieden. Hieraan is geen gehoor gegeven.
1.3
Per 14 januari 2017 is eiser eigenaar of houder van het voertuig. Bij brief van 17 januari 2017 heeft verweerster eiser opgeroepen een afspraak te maken voor een identiteitsonderzoek en medegedeeld dat hij niet langer met het voertuig op de openbare weg mag rijden, nu de vorige eigenaar of houder aan eerdergenoemde oproep geen gevolg heeft gegeven.
1.4
Op 16 maart 2017 is door een deskundige van het Permanent Auto Team van de politie (het PAT) onderzoek gedaan naar de identiteit van het voertuig. De deskundige heeft geconstateerd dat het een samengesteld voertuig betreft en dat alle onderdelen nieuwer zijn dan 1973. De aandrijflijn is van 1997, de body/carrosserie van 1993 en het chassis van een nieuwer type, vermoedelijk van 1988. Verder heeft de deskundige geconstateerd dat het handmatige VIN op 40 centimeter van de vooras staat, terwijl dit bij de keuring in 2000 op 20 centimeter van de vooras werd aangetroffen. Volgens de deskundige is vermoedelijk een nieuw chassis gebruikt en het geheel gepoedercoat, ‘zodat evt nummers, ook op de assen niet leesbaar te maken zijn’.
1.5
Gelet op de bevindingen van de deskundige van het PAT heeft verweerster bij het primaire besluit de tenaamstelling vervallen verklaart. Verweerster heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat zij niet kan vaststellen dat het door eiser getoonde kentekenbewijs bij het onderzochte voertuig hoort, omdat het chassis, de aandrijflijn en de carrosserie niet te identificeren zijn. Daarom kan verweerster geen VIN vaststellen en geen kentekenbewijs afgeven.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerster betoogt – samengevat – dat uit het door eiser in bezwaar aangevoerde niet blijkt dat hetgeen door de deskundige van het PAT is vastgesteld onjuist is. Het VIN-nummer bevindt zich op 40 centimeter van de vooras, terwijl dit zich in 2000 op 20 centimeter van de vooras bevond. Ook indien vanuit het hart/midden van het VIN-nummer wordt gemeten, komt de in 2017 gemeten afstand niet overeen met de afstand die in 2000 gemeten is, aldus verweerster. Verder is door een technisch medewerker van verweerster opgemerkt dat het chassis van het voertuig, gezien de uiterlijke kenmerken in combinatie met de ophanging, afwijkt van een chassis uit 1973. Gelet hierop en op hetgeen door de deskundige van het PAT is vastgesteld is het nummer [VIN] volgens verweerster door een derde onbevoegd op het chassis aangebracht en kan de identiteit van het chassis dus niet worden vastgesteld. De technisch medewerker van verweerster heeft in een e-mailbericht van 6 oktober 2017 bevestigd dat het handmatig ingeslagen VIN niet overeen komt met het register. Verder heeft de technisch medewerker opgemerkt dat de carrosserie blauw is en gelet op de uiterlijke kenmerken uit de jaren ’90 stamt, dat het bouwjaar van het motorblok 1997 is en dat het chassis afwijkt van een chassis uit 1973. Gelet hierop en op hetgeen is vastgesteld door de deskundige van het PAT zijn ook de carrosserie en de aandrijflijn niet de identificeren, aldus verweerster. Omdat verweerster hierdoor niet het VIN kan vaststellen dat voor het voertuig is opgenomen in het kentekenbewijs en het kentekenregister, is eiser volgens verweerster opgehouden eigenaar van dit voertuig te zijn. Daarom heeft verweerster de tenaamstelling voor het kenteken [kenteken] vervallen verklaard.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert – samengevat – het volgende aan. Eiser stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. In 2000 is het samengestelde voertuig, in zijn huidige staat, officieel ingevoerd en door verweerster goedgekeurd. Nadien hebben ook apk-keuringen en een steekproef plaatsgevonden. In januari 2017 heeft eiser het voertuig voorts in goed vertrouwen en tegen een marktconforme prijs gekocht, nadat hij bij verweerster navraag had gedaan naar de status van het kenteken van het voertuig en hem was medegedeeld dat er geen problemen waren. Eiser mocht daarom erop vertrouwen dat het kenteken van het voertuig niet vervallen zou worden verklaard. Eiser verwijst naar de door hem overgelegde volledige documentatie van 2000 tot en met 2017, waarin alle reparaties en aanpassingen voor en na invoer in Nederland zijn opgenomen en welke hij van de vorige eigenaar van het voertuig heeft ontvangen. Verweerster ontkent ten onrechte dat eiser bij verweerster navraag heeft gedaan naar de status van het voertuig. Ook betoogt verweerster ten onrechte dat de persoon aan wie eiser stelt deze vraag te hebben gesteld, niet bevoegd is om de tenaamstelling van het kenteken vervallen te verklaren. Eiser vraagt zich af wat hij meer had kunnen doen. Eiser stelt verder dat er, in tegenstelling tot wat verweerster betoogt, niet met het voertuig en meer in het bijzonder het VIN, is gesjoemeld/geknoeid. Volgens eiser zijn er nieuwe onderdelen op het voertuig geplaatst om dit zo goed mogelijk in oorspronkelijke staat te houden met behulp van de meest correcte en gelegitimeerde oorspronkelijke fabrieksonderdelen. Dat er onderdelen zijn vervangen betekent niet dat deze gestolen, technisch onjuist of ondeugdelijk zijn. Hoewel verweerster suggereert dat adequaat onderzoek is gedaan, speelt verweerster volgens eiser in feite slechts met zijn eigen specificaties en onduidelijkheden. Het VIN staat volgens eiser voorts wel degelijk op de juiste plek en verweersters standpunt dat het logisch is dat vanuit het hart/midden van het VIN wordt gemeten, is volgens eiser onjuist. Eiser voert verder aan dat de door verweerder aangehaalde uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760, in casu niet relevant is. In die zaak was sprake van een samengesteld voertuig met aanwijsbaar gestolen onderdelen. Dat sprake is van gestolen onderdelen is in eisers geval zelfs niet gesuggereerd.
4. De van toepassing zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Vooropgesteld wordt dat in het bestuursrecht algemeen is aanvaard, dat verweerster mag uitgaan van de juistheid van een deskundigenonderzoek, in dit geval het onderzoek door de deskundige van het PAT. Dit is slechts anders indien er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Van dergelijke concrete aanknopingspunten is in eisers geval, bij het uitblijven van een contra-expertise, geen sprake. Verweerster heeft daarom haar besluit op voornoemd onderzoek mogen baseren.
5.2
Eisers standpunt dat het voertuig in 2000 in zijn huidige vorm is ingevoerd en goedgekeurd en de door eiser in dit verband overgelegde stukken, waarin, naar hij stelt, alle reparaties en aanpassingen voor en na invoer in Nederland zijn opgenomen, geeft geen reden om aan de juistheid of volledigheid van de bevindingen van het PAT te twijfelen. Eiser heeft een factuur overgelegd van 14 augustus 2000, betreffende de aankoop van een motorblok met nummer [motorblok]. Ook heeft hij overgelegd een factuur van 27 juni 2010 aangaande de aanschaf van een Landrover-body, type 90, kleur wit. Daarnaast heeft hij overgelegd een factuur van 17 oktober 2000 betreffende diverse werkzaamheden, waaronder de inbouw van een motor met nummer [motorblok] en de plaatsing van een Landrover-body, type 90, op een meegebracht chassis met VIN [VIN]. Nu het motornummer dat in 2017 door het PAT is aangetroffen, [nummer], afwijkt van het op de facturen vermelde motornummer, en nu het voertuig bij invoer in november 2000 niet wit was (of blauw zoals ten tijde van het onderzoek door het PAT in 2017) maar groen, vormen de facturen geen bewijs voor eisers stelling dat het voertuig in 2000 in zijn huidige vorm is ingevoerd.
5.3
Eisers standpunt dat niet met het VIN-nummer is geknoeid/gesjoemeld is en dat dit nummer wel degelijk op de juiste plek staat, slaagt evenmin. Zowel de deskundige alsook de technisch medewerker van verweerster hebben geconstateerd dat het chassis niet van modeljaar 1973 is, maar van een afwijkend, nieuwer modeljaar, vermoedelijk 1988. Nu het door de fabrikant toegekende chassisnummer [VIN] correspondeert met modeljaar 1973, zoals in het verweerschrift is toegelicht, kan het voertuig onmogelijk dit VIN-nummer (met datum eerste toelating 21 maart 1973) hebben verkregen.
5.4
Eisers standpunt dat verschillende technici van verschillende autofabrikanten zullen bevestigen dat het nu en in het verleden niet logisch is/was dat vanuit het hart van het VIN-nummer wordt gemeten, zoals door verweerster is gesteld, geeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van het PAT dat het VIN in 2000 op een andere plek stond dan in 2017. Verweerster betoogt terecht dat de locatie van het VIN en de wijze waarop deze in 2000 is gemeten niet door een willekeurige autofabrikant maar door verweerster zelf is bepaald. De rechtbank stelt verder vast dat de technisch medewerker van verweerster bij het onderzoek door het PAT in 2017 heeft geassisteerd en in zijn e-mail van 6 oktober 2017 heeft bevestigd dat de plaats van het handmatig ingeslagen VIN niet overeenkomt met het register. Naar het oordeel van de rechtbank mag ervan uit worden gegaan dat verweerster in 2000 dezelfde meetwijze hanteerde als in 2017.
5.5
Verder volgt uit bij het verweerschrift gevoegde informatie dat van de aandrijflijn uitsluitend aan de hand van het tussenbaknummer ([tussenbaknummer]) kan worden vastgesteld dat deze van fabriekswege afkomstig is van een voertuig waarvoor 18 november 1993 het Nederlands kentekenbewijs [kentekenbewijs] is afgegeven. Op 1 feb 1995 is op dat kenteken een diefstalmelding geplaatst. Verweerster heeft blijkens de bij het verweerschrift gevoegde informatie voorts geen informatie ontvangen waaruit blijkt bij welk(e) voertuig(en) het versnellingsbaknummer 56A05517731 en het motornummer [nummer] behoorde(n). Het voorgaande is door eiser ter zitting niet bestreden.
5.6
Gelet op het voorgaande heeft verweerster terecht vastgesteld dat de identiteit van de hoofdonderdelen chassis, aandrijflijn en body/carrosserie niet zijn vast te stellen. Nu artikel 5, vierde lid, van bijlage I bij de Regeling tot uitvoering van de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994 (Rv) dwingend voorschrijft dat indien één of meer hoofdonderdelen niet te identificeren zijn of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, geen VIN wordt vastgesteld, heeft verweerster voor het voertuig met kenteken [kenteken] niet het VIN kunnen vaststellen dat voor dit kenteken is opgenomen in het kentekenbewijs en -register. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van haar bevoegdheid om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren gebruik kunnen maken.
5.7
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Dat het voertuig in 2000 in zijn huidige staat is ingevoerd is immers niet aangetoond. Dat het voertuig eerder apk-keuringen en een steekproef heeft doorstaan kan evenmin tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leiden. Het ging hierbij immers om algemene keuringen ten aanzien van de technische staat van het voertuig en niet om onderzoek naar de identiteit daarvan. Daarbij is in casu slechts van belang of de identiteit van het voertuig
op het moment van de controle door het PATwas vast te stellen. Dit was blijkens het identificatierapport niet mogelijk. Verweerster heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760. Eisers standpunt dat hem voorafgaand aan de aankoop van de auto door een medewerker van verweerster is verzekerd dat er geen aanwijsbare problemen waren, kan evenmin tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leiden. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel geldt als maatstaf dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Nog daargelaten dat de betreffende medewerker van de unit Voertuigregistratie en Documenten (VRD) zich blijkens het bestreden besluit geen gesprek met eiser kan herinneren, volgt uit het betreden besluit ook dat deze medewerker niet bevoegd/gemandateerd is om de tenaamstelling van een kenteken vervallen te verklaren. Eiser kon daarom zonder meer niet op grond eventuele toezeggingen van de betreffende medewerker gerechtvaardigd erop vertrouwen dat het kenteken niet ongeldig zou worden verklaard.
5.8
Eisers standpunt dat verweerder enkel wordt gedreven door de wens om oude geregistreerde auto’s van de weg te halen, slaagt gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994 (Wvw)
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wvw wordt degene aan wie een kentekenbewijs is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wvw beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Wvw dienen motorrijtuigen en aanhangwagens overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Ingevolge artikel 48, tweede lid, van de Wvw vindt inschrijving in het kentekenregister slechts plaats indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de inschrijving wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.
Ingevolge artikel 51a, derde lid, aanhef en onder f, van de Wvw kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 52a, eerste lid, van de Wvw wordt ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling bedoeld in artikel 48, eerste lid, door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs afgegeven.
Ingevolge artikel 52c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw verliest een kentekenbewijs zijn geldigheid door het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Kentekenreglement
Ingevolge artikel 40b, vierde lid, aanhef en onder a van het Kentekenreglement kan de Dienst Wegverkeer een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn.
Regeling tot uitvoering van de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994 (Rv)
Ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Regeling tot uitvoering van de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994 (Rv) wordt het voertuigidentificatienummer (VIN) vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van Bijlage I van de Rv wordt verstaan onder:
- hoofdonderdelen van een voertuig met een volledig dragend of semi-dragend chassis: chassis, aandrijflijn en carrosserie;
- VIN: een gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en ingeslagen, dan wel dat door de RDW is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.
Ingevolge artikel 3 van Bijlage I van de Rv bijlage, wordt, indien vaststelling van het VIN geschiedt in het kader van een inschrijving, dan wel inschrijving en tenaamstelling, met gebruikmaking van de bevoegdheid bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel a, met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, voor een individuele goedkeuring, dan wel voor een ander onderzoek, het VIN vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 10.
Ingevolge artikel 4 van Bijlage I van de Rv moet, in aanvulling op de artikelen 2 en 3 het aan het voertuig door de voertuigfabrikant toegekende, en door de Dienst Wegverkeer voor hetzelfde voertuig vastgestelde, VIN op een vast voertuigdeel van het voertuig zijn ingeslagen. Indien het voertuig niet van een ingeslagen VIN is voorzien dan wordt door de Dienst Wegverkeer, op de wijze vermeld in artikel 11, een VIN ingeslagen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van Bijlage I van de Rv geschiedt de vaststelling van het VIN, als bedoeld in artikel 3, aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid.
Ingevolge het vierde lid wordt geen VIN vastgesteld indien een of meer hoofdonderdelen niet te identificeren zijn.
Ingevolgde het vijfde lid wordt, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een VIN niet is vast te stellen, door de Dienst Wegverkeer geen VIN toegekend.