ECLI:NL:RBDHA:2018:4244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
NL18.894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek van Cubaanse eiser op economische gronden met onmiddellijke terugkeer en inreisverbod

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018, in de zaak NL18.894, is het beroep van eiser, een Cubaanse nationaliteit, ongegrond verklaard. Eiser had op 27 december 2017 een asielverzoek ingediend, waarbij hij stelde dat hij uit Cuba was vertrokken vanwege economische redenen. Hij vreesde problemen bij terugkeer naar Cuba, vooral vanwege een inval in zijn ouderlijk huis en een lening bij een woekeraar. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser moest Nederland onmiddellijk verlaten, met een inreisverbod van twee jaar.

Tijdens de zitting op 6 februari 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet voldeed aan de vereisten voor vluchtelingenstatus. De rechtbank vond dat de door eiser aangevoerde economische redenen niet voldoende waren om asiel te verlenen, en dat de problemen met de woekeraar en de Cubaanse autoriteiten niet onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag vallen. Eiser had niet aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten stond, en zijn verklaringen waren inconsistent.

De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de staatssecretaris op goede gronden het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

ProcesverloopBij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.895, plaatsgevonden op 6 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw T. Benali Agrandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1986 en de Cubaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 27 december 2017 een asielverzoek ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is weggegaan uit Cuba vanwege economische redenen. Het was daar voor hem moeilijk om genoeg geld te verdienen. Eiser is om die reden (illegaal) voor zichzelf gaan werken. In november 2017 is een inval gedaan in zijn ouderlijk huis. Eiser is daarbij nergens van beschuldigd, maar zijn vader moet zich sindsdien wekelijks melden bij de politie. Eiser vreest dat hij in de gaten wordt gehouden door de autoriteiten en problemen zal krijgen bij terugkeer, omdat de autoriteiten dan weten dat hij in Nederland is geweest. Eiser heeft ook geld geleend van een woekeraar om naar Nederland te kunnen komen en eiser verwacht problemen bij de terugbetaling als hij terug moet naar Cuba.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder slechts het volgende relevante element:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht dit relevante element geloofwaardig.
De andere elementen uit het asielrelaas heeft verweerder niet als relevante elementen benoemd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een vertrek door of vanwege een beter economisch perspectief in Nederland geen aansluiting vindt bij de gronden van het Vluchtelingenverdrag of bij ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De problemen die eiser stelt te hebben met de woekeraar merkt verweerder aan als problemen in de privésfeer. Ook daar biedt het Vluchtelingenverdrag geen bescherming voor.
4. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met het opgelegde terugkeerbesluit met de vertrektermijn van nul dagen en dat hij hieromtrent gehoord had moeten worden, nu dit een belastend besluit is. Eiser verwijst hiervoor naar het arrest Mukarubega, van het Hof van Justitie (HvJ) van 5 november 2014 (C-166/13), het arrest Boudjlida van het HvJ van
11 december 2014 (C-249/13) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2013. Eiser stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit vernietigd dient te worden en dat daarmee ook het inreisverbod geen standhoudt. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij nu gevaar loopt en vreest voor vervolging als hij terug moet naar Cuba. Eiser is immers geweigerd aan de grens, hij heeft in Nederland asiel aangevraagd en hij heeft zich negatief uitgelaten over zijn thuisland, met name tegenover de Cubaanse regering. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan in beroep een document met een waarschuwing van de nationale revolutionaire politie aan hem gericht, overgelegd. Eisers asielaanvraag is derhalve ten onrechte als kennelijk ongegrond afgedaan.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niets heeft aangedragen op grond waarvan aan hem de vluchtelingenstatus kan worden verleend. De rechtbank acht het van belang dat eiser tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij vanwege economische redenen is vertrokken uit Cuba en dat aan zijn vertrek geen politieke redenen ten grondslag lagen. Eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om te werken en dat hij nooit enige (politieke) problemen heeft gehad met de autoriteiten. Verweerder heeft deze verklaringen terecht niet kunnen rijmen met eisers latere verklaringen, dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Cubaanse autoriteiten en dat zijn leven bij terugkeer naar Cuba dusdanig onmogelijk gemaakt zal worden, dat er sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij in de negatieve belangstelling zou staan van de Cubaanse autoriteiten en dat de consequenties voor hem bij terugkeer zullen leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De door eiser overgelegde algemene informatie is daartoe ontoereikend. Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat in zijn specifieke geval sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. De door eiser overgelegde waarschuwing van de nationale revolutionaire politie onderbouwt zijn stellingen op dit punt niet. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij hierover nimmer heeft gesproken tijdens het gehoor, noch hierover iets heeft opgemerkt in de correcties en aanvullingen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers stellingen op dit punt. Temeer nu deze waarschuwing bij eiser bekend was voor hij vertrok uit Cuba. Ook eisers stellingen dat hij bij terugkeer zal worden aangemerkt als onbetrouwbaar en een stempel in zijn paspoort zal krijgen waardoor hij niet meer zal kunnen uitreizen en dat hij het risico loopt gediscrimineerd te worden, heeft verweerder terecht onvoldoende concreet geacht om schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Eiser heeft daarnaast zijn stelling, dat personen die asiel aanvragen in een ander land gevaar lopen bij terugkeer naar Cuba, niet aannemelijk gemaakt.
5.2
De rechtbank is, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, van oordeel dat eisers asielverzoek terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen. Verweerder kon op grond daarvan de terugkeertermijn op nul dagen vaststellen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad zijn mening over het terugkeerbesluit naar voren te brengen. Eiser is gehoord over zijn asielmotieven en heeft de mogelijkheid gekregen om te reageren op het in het voornemen aangekondigde onmiddellijke-terugkeerbesluit, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft, rekening houdend met eisers zienswijze, op goede gronden een terugkeerbesluit met vertrektermijn van nul dagen opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel